Engels
Uitgebreide vertaling voor parted (Engels) in het Nederlands
parted:
-
parted (apart; split up; from each other)
uit elkaar; uiteen; uitelkaar; vaneen; van elkander; uit elkander; van elkaar-
uit elkaar bijvoeglijk naamwoord
-
uiteen bijwoord
-
uitelkaar bijvoeglijk naamwoord
-
vaneen bijwoord
-
van elkander bijvoeglijk naamwoord
-
uit elkander bijvoeglijk naamwoord
-
van elkaar bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor parted:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
uiteen | apart; from each other; parted; split up | |
vaneen | apart; from each other; parted; split up | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
uit elkaar | apart; from each other; parted; split up | |
uit elkander | apart; from each other; parted; split up | |
uitelkaar | apart; from each other; parted; split up | |
van elkaar | apart; from each other; parted; split up | |
van elkander | apart; from each other; parted; split up |
Verwante woorden van "parted":
Synoniemen voor "parted":
Verwante definities voor "parted":
parted vorm van part:
-
the part (fundamental ingredient; elementary component; element; section; segment; ingredient; parliamentary party; share; portion; principle ingredient)
het onderdeel; de component; het deel; het bestanddeel; het ingrediënt; het basisbestanddeel; het stuk; de element; de fractie -
the part (section; piece; segment; portion)
-
the part (portion; segment; share; section; piece; board)
-
the part (small part)
-
the part (segment; section; portion)
-
the part (portion; share)
-
to part (cleave; divide; split; divorce; separate; sever; crack)
splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
to part (split up; separate; break up; go separate ways)
uit elkaar gaan; scheiden; uiteengaan; van elkaar gaan-
uit elkaar gaan werkwoord (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
-
van elkaar gaan werkwoord (ga van elkaar, gaat van elkaar, ging van elkaar, gingen van elkaar, gingen van elkaat)
-
Conjugations for part:
present
- part
- part
- parts
- part
- part
- part
simple past
- parted
- parted
- parted
- parted
- parted
- parted
present perfect
- have parted
- have parted
- has parted
- have parted
- have parted
- have parted
past continuous
- was parting
- were parting
- was parting
- were parting
- were parting
- were parting
future
- shall part
- will part
- will part
- shall part
- will part
- will part
continuous present
- am parting
- are parting
- is parting
- are parting
- are parting
- are parting
subjunctive
- be parted
- be parted
- be parted
- be parted
- be parted
- be parted
diverse
- part!
- let's part!
- parted
- parting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor part:
Verwante woorden van "part":
Synoniemen voor "part":
Antoniemen van "part":
Verwante definities voor "part":
Wiktionary: part
part
Cross Translation:
noun
part
-
fraction of a whole (jump)
- part → deel
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• part | → stuk | ↔ Stück — ein Teil eines Ganzen |
• part | → stuk; deel; onderdeel | ↔ Teil — oft im Zusammenhang mit leblosen Gegenständen: ein Element, Stück eines Ganzen |
• part | → orgaan | ↔ organe — partie d’un organisme vivant, considérée comme un tout et comme remplissant une fonction nécessaire ou utiles à sa vie. |
• part | → tantième; deelneming | ↔ participation — action de participer à quelque chose. |
• part | → oog; punt; spikkel; stip | ↔ point — couture|fr action de piquer dans un tissu avec une aiguille enfiler ou résultat de cette action, piqûre. |
• part | → lijn; streep; streek; schreef; band; reep; strook; straal; scheiding; haarscheiding; haal; schrap; wapenbalk | ↔ raie — ligne tracer sur une surface. |