Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. panic:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor panic:
    • panikeren


Engels

Uitgebreide vertaling voor panic (Engels) in het Nederlands

panic:

panic [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the panic (fright; terror)
    de paniek
    • paniek [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the panic
    de schrikreactie

panic bijvoeglijk naamwoord

  1. panic (frantic)
    panisch

Vertaal Matrix voor panic:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
paniek fright; panic; terror
schrikreactie panic
- affright; scare; terror
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
panisch frantic; panic
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- panicky

Verwante woorden van "panic":

  • panics

Synoniemen voor "panic":


Verwante definities voor "panic":

  1. an overwhelming feeling of fear and anxiety1
  2. sudden mass fear and anxiety over anticipated events1
    • panic in the stock market1
  3. cause sudden fear in or fill with sudden panic1
    • The mere thought of an isolation cell panicked the prisoners1
  4. be overcome by a sudden fear1
    • The students panicked when told that final exams were less than a week away1

Wiktionary: panic

panic
noun
  1. overpowering fright
panic
Cross Translation:
FromToVia
panic over zijn toeren raken durchdrehen — (intransitiv), bei Personen: die Beherrschung verlieren
panic gek maken affolerrendre comme fou.

Verwante vertalingen van panic