Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- operate:
-
Wiktionary:
- operate → aandrijven, opereren, functioneren, sturen, teweegbrengen
- operate → functioneren, het doen, in zijn werk gaan, werken, opereren, maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, effect sorteren, uitwerking hebben, uitwerken, ageren, bezig zijn, handelen, optreden, te werk gaan
Engels
Uitgebreide vertaling voor operate (Engels) in het Nederlands
operate:
-
to operate (proceed; work)
werken; opereren; manipuleren; te werk gaan; procederen; optreden; handelen; leven-
manipuleren werkwoord
-
to operate (serve; attend to)
-
to operate (drive; ride)
Conjugations for operate:
present
- operate
- operate
- operates
- operate
- operate
- operate
simple past
- operated
- operated
- operated
- operated
- operated
- operated
present perfect
- have operated
- have operated
- has operated
- have operated
- have operated
- have operated
past continuous
- was operating
- were operating
- was operating
- were operating
- were operating
- were operating
future
- shall operate
- will operate
- will operate
- shall operate
- will operate
- will operate
continuous present
- am operating
- are operating
- is operating
- are operating
- are operating
- are operating
subjunctive
- be operated
- be operated
- be operated
- be operated
- be operated
- be operated
diverse
- operate!
- let's operate!
- operated
- operating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor operate:
Verwante woorden van "operate":
Synoniemen voor "operate":
Antoniemen van "operate":
Verwante definities voor "operate":
Wiktionary: operate
operate
Cross Translation:
verb
operate
-
-
- operate → aandrijven; opereren
verb
-
~ als een bepaalde functie vervullen
- functioneren → function; operate; run; work
-
aan een chirurgische ingreep onderwerpen
-
acties uitvoeren, optreden
-
zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert.
-
veroorzaken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• operate | → functioneren; het doen; in zijn werk gaan; werken | ↔ fonctionner — accomplir sa fonction, en parlant d’un mécanisme, d’un organe, etc. |
• operate | → opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
Computer vertaling door derden: