Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. naps:
  2. nap:
  3. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor naps (Engels) in het Nederlands

naps:

naps [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the naps (siestas; catnaps; snoozes)
    de tukjes; de middagslaapjes

Vertaal Matrix voor naps:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
middagslaapjes catnaps; naps; siestas; snoozes
tukjes catnaps; naps; siestas; snoozes

Verwante woorden van "naps":


nap:

nap [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the nap (forty winks)
    het dutje; het tukje; het uiltje
    • dutje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tukje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • uiltje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the nap (afternoon nap; siesta; after lunch nap)
    de siësta; het middagdutje; het middagslaapje
  3. the nap
    de dommel
    • dommel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the nap (cat-nap; dog-sleep; snatch of sleep)
    het hazenslaapje; de hazenslaap

Vertaal Matrix voor nap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dommel nap
dutje forty winks; nap
hazenslaap cat-nap; dog-sleep; nap; snatch of sleep
hazenslaapje cat-nap; dog-sleep; nap; snatch of sleep
middagdutje after lunch nap; afternoon nap; nap; siesta afternoon-nap; siesta
middagslaapje after lunch nap; afternoon nap; nap; siesta
siësta after lunch nap; afternoon nap; nap; siesta
tukje forty winks; nap
uiltje forty winks; nap
- Napoleon; cat sleep; catnap; forty winks; pile; short sleep; sleep; snooze
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- catch a wink; catnap

Verwante woorden van "nap":


Synoniemen voor "nap":


Verwante definities voor "nap":

  1. a card game similar to whist; usually played for stakes1
  2. sleeping for a short period of time (usually not in bed)1
  3. the yarn (as in a rug or velvet or corduroy) that stands up from the weave1
  4. a soft or fuzzy surface texture1
  5. a period of time spent sleeping1
  6. take a siesta1
    • She naps everyday after lunch for an hour1

Wiktionary: nap

nap
verb
  1. To have a nap
noun
  1. a short period of sleep, especially during the day
nap
verb
  1. soezen, suffen