Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- nagging:
-
nag:
- zeuren; drammen; aandringen; doordrukken; doordrammen; klagen; uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen; etteren; zeiken; klieren; griepen; dwarszitten; op zijn hart hebben; harrewarren; chicaneren; kleinzielig gedragen
- geitenbreier; zeikerd; zemel; zeurpiet; zeur; zeurkous
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor nagging (Engels) in het Nederlands
nagging:
-
nagging (grumpy; cantankerous; surly; rigid; crabbed; crusty; gruff; sullen)
chagrijnig; nurks; knorrig; korzelig; nors-
chagrijnig bijvoeglijk naamwoord
-
nurks bijvoeglijk naamwoord
-
knorrig bijvoeglijk naamwoord
-
korzelig bijvoeglijk naamwoord
-
nors bijvoeglijk naamwoord
-
-
nagging (exasperating; tantalizing; annoying; tormenting; provoking; tantalising)
Vertaal Matrix voor nagging:
Synoniemen voor "nagging":
Verwante definities voor "nagging":
nag:
-
to nag (carry on one's point)
-
to nag (complain; complaint; deplore; gripe; harp)
-
to nag
-
to nag (be a pain in the neck; keep on)
-
to nag (have something on one's mind; badger; pester)
-
to nag (badger)
harrewarren-
harrewarren werkwoord
-
-
to nag (chicane; badger; pester)
chicaneren; kleinzielig gedragen-
kleinzielig gedragen werkwoord (gedraag kleinzielig, gedraagt kleinzielig, gedroeg kleinzielig, gedroegen kleinzielig, kleinzielig gedragen)
Conjugations for nag:
present
- nag
- nag
- nags
- nag
- nag
- nag
simple past
- nagged
- nagged
- nagged
- nagged
- nagged
- nagged
present perfect
- have nagged
- have nagged
- has nagged
- have nagged
- have nagged
- have nagged
past continuous
- was nagging
- were nagging
- was nagging
- were nagging
- were nagging
- were nagging
future
- shall nag
- will nag
- will nag
- shall nag
- will nag
- will nag
continuous present
- am nagging
- are nagging
- is nagging
- are nagging
- are nagging
- are nagging
subjunctive
- be nagged
- be nagged
- be nagged
- be nagged
- be nagged
- be nagged
diverse
- nag!
- let's nag!
- nagged
- nagging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the nag (yellowbelly; bugger; pain in the ass; creep; bore; pain in the neck)
– someone (especially a woman) who annoys people by constantly finding fault 1
Vertaal Matrix voor nag:
Verwante woorden van "nag":
Synoniemen voor "nag":
Verwante definities voor "nag":
Wiktionary: nag
nag
nag
Cross Translation:
verb
-
iemand voortdurend lastig vallen
-
hinderlijk ergens over blijven klagen
-
veelvuldig en langdurig klagen over weinig belangrijke zaken
-
doorgaand treiteren, telkens opnieuw beginnen over iets met de bedoeling iemand anders kwaad te maken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• nag | → foeteren | ↔ meckern — sich (oft) gehässig, aber nicht aggressiv beschweren; etwas bekritteln |
• nag | → donderjagen; emmeren; kankeren; katten; preutelen; pezeweven; mopperen; meieren; zaniken; pruttelen; zemelen; zeiken; zeuren | ↔ nörgeln — penetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern |
• nag | → negge | ↔ poney — cheval de petite taille (adulte moins de 1,49 m de hauteur au garrot), au trot rapide et sec, servant maintenant surtout pour l'agrément, souvent cheval de loisir, cheval de selle ou cheval polyvalent. |
Computer vertaling door derden: