Engels

Uitgebreide vertaling voor moor (Engels) in het Nederlands

moor:

to moor werkwoord (moors, moored, mooring)

  1. to moor (anchor; tie up; fasten)
    aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken; vastmeren; afmeren
    • aanleggen werkwoord (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
    • aanmeren werkwoord
    • vastleggen werkwoord (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • meren werkwoord (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)
    • vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • vastmeren werkwoord (meer vast, meert vast, meerde vast, meerden vast, vastgemeerd)
    • afmeren werkwoord (meer af, meert af, meerde af, meerden af, afgemeerd)
  2. to moor (anchor)
    verankeren
    • verankeren werkwoord (veranker, verankert, verankerde, verankerden, verankerd)
  3. to moor (fasten to a rope; fix; fasten; tie up)
    vastleggen; aan een touw vastleggen

Conjugations for moor:

present
  1. moor
  2. moor
  3. moors
  4. moor
  5. moor
  6. moor
simple past
  1. moored
  2. moored
  3. moored
  4. moored
  5. moored
  6. moored
present perfect
  1. have moored
  2. have moored
  3. has moored
  4. have moored
  5. have moored
  6. have moored
past continuous
  1. was mooring
  2. were mooring
  3. was mooring
  4. were mooring
  5. were mooring
  6. were mooring
future
  1. shall moor
  2. will moor
  3. will moor
  4. shall moor
  5. will moor
  6. will moor
continuous present
  1. am mooring
  2. are mooring
  3. is mooring
  4. are mooring
  5. are mooring
  6. are mooring
subjunctive
  1. be moored
  2. be moored
  3. be moored
  4. be moored
  5. be moored
  6. be moored
diverse
  1. moor!
  2. let's moor!
  3. moored
  4. mooring
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

moor [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the moor (heath; heathland; heather)
    de heide; heidecultuur; de hei
    • heide [de ~] zelfstandig naamwoord
    • heidecultuur [znw.] zelfstandig naamwoord
    • hei [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the moor (heather; heathland)
    de heidegrond; de hei; de heide; heidevlakte
    • heidegrond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hei [de ~] zelfstandig naamwoord
    • heide [de ~] zelfstandig naamwoord
    • heidevlakte [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. the moor (heathland; heath)
    het heideveld

Vertaal Matrix voor moor:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleggen construction
hei heath; heather; heathland; moor
heide heath; heather; heathland; moor
heidecultuur heath; heather; heathland; moor
heidegrond heather; heathland; moor
heideveld heath; heathland; moor
heidevlakte heather; heathland; moor
meren lakes
vastmaken fastening; fixing; tieing up
- moorland
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan een touw vastleggen fasten; fasten to a rope; fix; moor; tie up
aanleggen anchor; fasten; moor; tie up assemble; construct; fit; instal; install; lay; place; set up
aanmeren anchor; fasten; moor; tie up
afmeren anchor; fasten; moor; tie up
meren anchor; fasten; moor; tie up
vastbinden anchor; fasten; moor; tie up bind; bind fast; bind up; fasten; join; lash; pinion; secure; tie; tie up
vastleggen anchor; fasten; fasten to a rope; fix; moor; tie up allocate; book; chain; enter into; fasten; fetter; fix deposit; inscribe; legally bind; list; make reservations; note; note down; put aside; put away; put on fixed deposit; record; register; reserve; secure; set aside; sign up; tie; tie up; write down
vastmaken anchor; fasten; moor; tie up affix; attach; attach to; bind; bind fast; bind up; confirm; connect; fasten; join; pin; pinion; secure; tie; tie up
vastmeren anchor; fasten; moor; tie up
verankeren anchor; moor anchor
- berth; tie up; wharf

Verwante woorden van "moor":


Synoniemen voor "moor":


Verwante definities voor "moor":

  1. open land usually with peaty soil covered with heather and bracken and moss1
  2. secure with cables or ropes1
    • moor the boat1
  3. come into or dock at a wharf1
  4. secure in or as if in a berth or dock1

Wiktionary: moor

moor
verb
  1. to secure or fix firmly
  2. to fix or secure, as a vessel, in a particular place by casting anchor, or by fastening with cables or chains
  3. to cast anchor or become fastened
noun
  1. region with poor, marshy soil, peat and heath
moor
verb
  1. café
  2. scheepvaart|nld (overgankelijk) aan de wal vastleggen

Cross Translation:
FromToVia
moor veen MoorSumpf, dessen Grund aus Torf besteht
moor ankeren; verankeren ancrer — (vieilli) marine|fr jeter l’ancre.
moor aanknopen; aanbinden; meren; onderbinden; tuigeren; vastbinden; vastleggen lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.
moor moeras; broek; drasland marais — Étendue humide (1)

Verwante vertalingen van moor