Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal mess

Vertaal mess van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. mess:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor mess (Engels) in het Nederlands

mess:

mess [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the mess (debris; chaos)
    de rotzooi; de puinhoop; de zooi; het zootje; de rommel; de troep; de bende; de puinzooi
    • rotzooi [de ~] zelfstandig naamwoord
    • puinhoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zooi [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zootje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rommel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • troep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bende [de ~] zelfstandig naamwoord
    • puinzooi [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the mess (confused heap; jumble; heap; )
    de knoeiboel; de rommel; de warboel; het zootje; de warhoop; de troep; de warwinkel
    • knoeiboel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rommel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • warboel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zootje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • warhoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • troep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • warwinkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the mess (rubbish; caboodle; trash; mayhem)
    de rotzooi; de bocht; de troep; smerig spul
    • rotzooi [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • troep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smerig spul [znw.] zelfstandig naamwoord
  4. the mess (chaos; disorder; confusion; )
    de wanorde; de chaos; de puinhoop; de heksenketel; de wanordelijkheid; het zootje; regelloosheid; de keet
  5. the mess (bother; hassle; fuss)
    de rompslomp; veel gedoe
  6. the mess (messing about)
    kliederen; het geklieder
  7. the mess (fuzz; rumpus; huzza; )
    de heisa; de toestand
    • heisa [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  8. the mess (mountain; accumulation; congestion; muddle)
    de berg; de opeenhoping; de bende; de hoop
    • berg [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opeenhoping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bende [de ~] zelfstandig naamwoord
    • hoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  9. the mess (caboodle)
    de smeerboel
  10. the mess (caboodle; muddle; mayhem; hash; chaos)
    het soepzootje
  11. the mess (swindling; fraud; cheating)
    het bedrog; de nep; de zwendelarij; de oplichterij; de knoeierij
    • bedrog [het ~] zelfstandig naamwoord
    • nep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zwendelarij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • oplichterij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • knoeierij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  12. the mess
    de knoeierij; de kliederboel

to mess werkwoord (messes, messed, messing)

  1. to mess (spill; slop)
    morsen; knoeien; vlekken; kladden
    • morsen werkwoord (mors, morst, morste, morsten, gemorst)
    • knoeien werkwoord (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
    • vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
    • kladden werkwoord (klad, kladt, kladde, kladden, geklad)
  2. to mess (bungle; muck up)
    rotzooien; klooien; aanklooien
    • rotzooien werkwoord (rotzooi, rotzooit, rotzooide, rotzooiden, gerotzooid)
    • klooien werkwoord (klooi, klooit, klooide, klooiden, geklooid)
    • aanklooien werkwoord
  3. to mess (waste; spill; dissipate; slop; squander)
    verspillen; verdoen
    • verspillen werkwoord (verspil, verspilt, verspilde, verspilden, verspild)
    • verdoen werkwoord (verdoe, verdoet, verdeed, verdeden, verdaan)
  4. to mess (drip)
    druipen; druppels laten vallen; druppen; droppen; druppelen
    • druipen werkwoord (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)
    • druppen werkwoord (drup, drupt, drupte, drupten, gedrupt)
    • droppen werkwoord (drop, dropt, dropte, dropten, gedropt)
    • druppelen werkwoord (druppel, druppelt, druppelde, druppelden, gedruppeld)

Conjugations for mess:

present
  1. mess
  2. mess
  3. messes
  4. mess
  5. mess
  6. mess
simple past
  1. messed
  2. messed
  3. messed
  4. messed
  5. messed
  6. messed
present perfect
  1. have messed
  2. have messed
  3. has messed
  4. have messed
  5. have messed
  6. have messed
past continuous
  1. was messing
  2. were messing
  3. was messing
  4. were messing
  5. were messing
  6. were messing
future
  1. shall mess
  2. will mess
  3. will mess
  4. shall mess
  5. will mess
  6. will mess
continuous present
  1. am messing
  2. are messing
  3. is messing
  4. are messing
  5. are messing
  6. are messing
subjunctive
  1. be messed
  2. be messed
  3. be messed
  4. be messed
  5. be messed
  6. be messed
diverse
  1. mess!
  2. let's mess!
  5. messed
  6. messing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor mess:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrog cheating; fraud; mess; swindling cheating; deceit; deception; double-cross; falsehood; fooling; fraud; lie; scam; swindling; untruth
bende accumulation; chaos; congestion; debris; mess; mountain; muddle accumulation; assembling; band; bunch; clan; clique; clutter; collection; crowd; gang; gathering; heap; herd; load; lot; pack; party; set; troop; troupe; wattle
berg accumulation; congestion; mess; mountain; muddle a whole lot; bunch; crowd; heap; load; lot; mass; mountain; multitude; pile; quite a lot
bocht caboodle; mayhem; mess; rubbish; trash bend; camber; curvature; curve; rot-gut; rubbish; trash; turn
chaos chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter
droppen dropping
geklieder mess; messing about
heisa ado; bother; fuzz; huzza; mess; rumpus; to-do bustle; commotion; din; fuss; hubbub
heksenketel chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter bedlam; clamor; clamour; commotion; din; hubbub; hullabaloo; noise; pandemonium; racket; tumult; tumultuousness; uproar
hoop accumulation; congestion; mess; mountain; muddle a whole lot; accumulation; anticipation; assembling; bunch; clutter; collection; crowd; expectation; gang; gathering; heap; herd; hope; load; lot; lots; mass; multitude; outlook; pack; party; pile; piling up; prospect; quite a lot; set; shit; tons; troop; troupe; turd; wattle
keet chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter carousing; construction shed; folly; fun; hangar; high jinks; hilarity; joking; joy; joyfulness; lunacy; madness; merriment; mirth; nonsense; pleasure; revelry; roistering; shanty; shed; silliness; site hut
kliederboel mess
kliederen mess; messing about
knoeiboel bungle; bungling; confused heap; heap; jumble; mess; muddle
knoeierij cheating; fraud; mess; swindling
nep cheating; fraud; mess; swindling adulteration; counterfeit; fake; falsification; forgery; imitation
opeenhoping accumulation; congestion; mess; mountain; muddle accumulation; agglomeration; clutter; collection; compilation; gathering; heap; load; pack; pile; piling up; sifting; sorting
oplichterij cheating; fraud; mess; swindling cheating; con; deceit; deception; double-cross; fraud; frauds; swindle; swindling
puinhoop chaos; confusion; debris; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter
puinzooi chaos; debris; mess
regelloosheid chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter
rommel bungle; bungling; chaos; confused heap; debris; heap; jumble; mess; muddle garbage; household refuse; junk; rubbish; trash
rompslomp bother; fuss; hassle; mess fuss and bother; to-do
rotzooi caboodle; chaos; debris; mayhem; mess; rubbish; trash litter; refuse; rubbish; waste
smeerboel caboodle; mess
smerig spul caboodle; mayhem; mess; rubbish; trash
soepzootje caboodle; chaos; hash; mayhem; mess; muddle
toestand ado; bother; fuzz; huzza; mess; rumpus; to-do condition; position; situation; state
troep bungle; bungling; caboodle; chaos; confused heap; debris; heap; jumble; mayhem; mess; muddle; rubbish; trash accumulation; assembling; bunch; clutter; collection; common herd; crowd; drove; flock; gang; gathering; group; herd; horde; mob; multitude; party; set
veel gedoe bother; fuss; hassle; mess
vlekken stains
wanorde chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter absence of order; chaos; confusion; disarray; disorder
wanordelijkheid chaos; confusion; disorder; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter absence of order; chaos; confusion; disarray; disorder
warboel bungle; bungling; confused heap; heap; jumble; mess; muddle labyrinth; maze
warhoop bungle; bungling; confused heap; heap; jumble; mess; muddle
warwinkel bungle; bungling; confused heap; heap; jumble; mess; muddle
zooi chaos; debris; mess
zootje bungle; bungling; chaos; confused heap; confusion; debris; disorder; heap; jumble; maze; mess; mix-up; muddle; tangle; trouble; welter
zwendelarij cheating; fraud; mess; swindling con; deceit; deception; fraud; frauds; swindle
- fix; hole; jam; kettle of fish; mess hall; messiness; muddle; muss; mussiness; pickle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanklooien bungle; mess; muck up
droppen drip; mess drip; drop; drop off somewhere; pitter; trickle
druipen drip; mess drip; drop; pitter; trickle
druppelen drip; mess drip; drop; pitter; trickle
druppels laten vallen drip; mess drip; drop; pitter; trickle
druppen drip; mess drip; drop; pitter; trickle
kladden mess; slop; spill doodle; scrawl; scribble
kliederen blot; daub; make blots
klooien bungle; mess; muck up
knoeien mess; slop; spill bungle; fool about; fool around; mess about; mess around
morsen mess; slop; spill
rotzooien bungle; mess; muck up fool about; fool around; mess about; mess around
verdoen dissipate; mess; slop; spill; squander; waste
verspillen dissipate; mess; slop; spill; squander; waste dissipate; squander; waste
vlekken mess; slop; spill blemish; stain
- mess up
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
toestand state
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- blur; confusion; jumble; muddle; tangle
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nep copied; fake; forged

Verwante woorden van "mess":


Synoniemen voor "mess":


Verwante definities voor "mess":

  1. a (large) military dining room where service personnel eat or relax1
  2. a meal eaten in a mess hall by service personnel1
  3. soft semiliquid food1
    • a mess of porridge1
  4. informal terms for a difficult situation1
  5. a state of confusion and disorderliness1
    • the house was a mess1
  6. make a mess of or create disorder in1
    • He messed up his room1
  7. eat in a mess hall1

Wiktionary: mess

mess
noun
  1. a disagreeable mixture or confusion of things…
  2. Mass; church service
mess
noun
  1. wanordelijke omstandigheden, een rommel
  2. voeding|nld fijngehakte of fijngekookte groente of vruchten
  3. een bende
  4. warboel, puinhoop
Cross Translation:
FromToVia
• mess → brij; moes; pap ↔ bouillie — Sorte d’aliment qui est faire de lait ou d’un autre liquide et de farine bouillis ensemble jusqu’à une certaine consistance et qu’on donne ordinairement aux petits enfants.
• mess → zootje; rotzooi; troep; zooi; klerezooi ↔ fatras — amas confus de plusieurs choses.
• mess → zootje; rotzooi; troep; zooi; klerezooi ↔ fouillis — entassement de choses disparates réunir pêle-mêle.
• mess → brij; moes; pap ↔ purée — (cuisine) préparation épaisse de légumes cuits à l’eau et écrasés.
• mess → zootje; rotzooi; troep; zooi; klerezooi ↔ ramassis — assemblage de choses, de personnes de peu de valeur.
• mess → in de war brengen; verfomfaaien ↔ ébouriffer — mettre la coiffure en désordre.

Verwante vertalingen van mess







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1709 seconde
Page rendered in 1.0 seconds