Engels

Uitgebreide vertaling voor manageable (Engels) in het Nederlands

manageable:

manageable bijvoeglijk naamwoord

  1. manageable (simple to operate)
    handelbaar; gemakkelijk te hanteren; hanteerbaar
  2. manageable (controllable)
    beheersbaar
  3. manageable (controllable)
    bestuurbaar
  4. manageable (handy)
    handzaam
  5. manageable

Vertaal Matrix voor manageable:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beheersbaar controllable; manageable governable
bestuurbaar controllable; manageable
handelbaar manageable; simple to operate
handzaam handy; manageable
hanteerbaar manageable; simple to operate
- accomplishable; achievable; doable; realizable
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- easy to handle; handy
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eenvoudig te bedienen manageable
gemakkelijk te hanteren manageable; simple to operate
makkelijk in het gebruik manageable

Verwante woorden van "manageable":


Synoniemen voor "manageable":


Antoniemen van "manageable":


Verwante definities voor "manageable":

  1. capable of being managed or controlled1
  2. capable of existing or taking place or proving true; possible to do1

Wiktionary: manageable

manageable
adjective
  1. capable of being managed

Cross Translation:
FromToVia
manageable hanteerbaar maniable — Qui donner une impression de souplesse à la main qui le tâte, qui le palpe.

manage:

to manage werkwoord (manages, managed, managing)

  1. to manage (administer; run)
    beheren; besturen; administreren
    • beheren werkwoord (beheer, beheert, beheerde, beheerden, beheerd)
    • besturen werkwoord (bestuur, bestuurt, bestuurde, bestuurden, bestuurd)
    • administreren werkwoord (administreer, administreert, administreerde, administreerden, geadministreerd)
  2. to manage (cope with)
    managen; iets aankunnen
  3. to manage (cope; fix; bring off; pull off)
    voor elkaar krijgen; klaarspelen; fiksen; flikken
    • klaarspelen werkwoord (speel klaar, speelt klaar, speelde klaar, speelden klaar, klaargespeeld)
    • fiksen werkwoord (fiks, fikst, fikste, fiksten, gefikst)
    • flikken werkwoord (flik, flikt, flikte, flikten, geflikt)
  4. to manage (pull it off; get done; fix; )
    voor elkaar krijgen; fiksen; klaarspelen
    • fiksen werkwoord (fiks, fikst, fikste, fiksten, gefikst)
    • klaarspelen werkwoord (speel klaar, speelt klaar, speelde klaar, speelden klaar, klaargespeeld)
  5. to manage (make ends meet; get by; scrape along; manage on; make do)
    zich kunnen bedruipen; uitkomen; rondkomen
  6. to manage (bring it off; carry it out)
    bolwerken
    • bolwerken werkwoord (bolwerk, bolwerkt, bolwerkte, bolwerkten, gebolwerkt)
  7. to manage
    – To adjust the action or aspects of a group of items, typically done more than once. 2
    beheren
    • beheren werkwoord (beheer, beheert, beheerde, beheerden, beheerd)

Conjugations for manage:

present
  1. manage
  2. manage
  3. manages
  4. manage
  5. manage
  6. manage
simple past
  1. managed
  2. managed
  3. managed
  4. managed
  5. managed
  6. managed
present perfect
  1. have managed
  2. have managed
  3. has managed
  4. have managed
  5. have managed
  6. have managed
past continuous
  1. was managing
  2. were managing
  3. was managing
  4. were managing
  5. were managing
  6. were managing
future
  1. shall manage
  2. will manage
  3. will manage
  4. shall manage
  5. will manage
  6. will manage
continuous present
  1. am managing
  2. are managing
  3. is managing
  4. are managing
  5. are managing
  6. are managing
subjunctive
  1. be managed
  2. be managed
  3. be managed
  4. be managed
  5. be managed
  6. be managed
diverse
  1. manage!
  2. let's manage!
  3. managed
  4. managing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor manage:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besturen directing; governing; leading; ruling
flikken chocolat drops
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
administreren administer; manage; run
beheren administer; manage; run
besturen administer; manage; run command; direct; lead; preside
bolwerken bring it off; carry it out; manage
fiksen bring off; cope; finish; fix; fix it up; get done; manage; pull it off; pull off; pull the trick fix; mend; repair; restore
flikken bring off; cope; fix; manage; pull off do s.o. a bad turn; put it over on s.o.
iets aankunnen cope with; manage
klaarspelen bring off; cope; finish; fix; fix it up; get done; manage; pull it off; pull off; pull the trick accomplish; succeed
managen cope with; manage command; direct; lead; preside
rondkomen get by; make do; make ends meet; manage; manage on; scrape along
uitkomen get by; make do; make ends meet; manage; manage on; scrape along arise from; be all right; be fit; be fulfilled; be right; be suitable; become known; befit; come out; come true; emerge; evolve out of; originate from; stem from; suit; suit one's convenience
voor elkaar krijgen bring off; cope; finish; fix; fix it up; get done; manage; pull it off; pull off; pull the trick accomplish; bring about; bring forth; create; generate; produce; succeed
zich kunnen bedruipen get by; make do; make ends meet; manage; manage on; scrape along
- bring off; care; carry off; contend; cope; deal; do; finagle; get by; grapple; handle; make do; make out; negociate; oversee; pull off; superintend; supervise; wangle; wield
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitkomen issue
- carry on; do; handle

Verwante woorden van "manage":


Synoniemen voor "manage":


Antoniemen van "manage":


Verwante definities voor "manage":

  1. handle effectively1
    • The young violinist didn't manage her bow very well1
  2. be in charge of, act on, or dispose of1
    • She managed her parents' affairs after they got too old1
  3. watch and direct1
  4. be successful; achieve a goal1
    • I managed to carry the box upstairs1
  5. carry on or function1
  6. achieve something by means of trickery or devious methods1
  7. come to terms with1
  8. To adjust the action or aspects of a group of items, typically done more than once.2

Wiktionary: manage

manage
verb
  1. to succeed at an attempt
  2. to direct or be in charge
manage
verb
  1. het beheer hebben over iets
  2. iets leiden, besturen
  3. in staat zijn zelfstandig dagelijkse dingen te doen
  4. iets moeilijks in orde of ten einde brengen

Cross Translation:
FromToVia
manage uitkomen auskommen — mit Dingen umgehen können
manage leiden; runnen leiten — die Führung ausüben
manage slagen schaffen — etwas zu Ende bringen, bestehen, eine Aufgabe bewältigen
manage administreren; beheren; besturen; toedienen administrergouverner, régir les affaires public ou particulier.
manage administreren; beheren; besturen; toedienen gérer — Administrer, diriger, manager
manage halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
manage administreren; beheren; besturen; toedienen régirgouverner, diriger, conduire.
manage doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; erin slagen réussir — Avoir une bonne ou une mauvaise issue.