Uitgebreide vertaling voor make (Engels) in het Nederlands
make:
-
maken;
scheppen;
in het leven roepen
-
maken
werkwoord
(maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
-
scheppen
werkwoord
(schep, schept, schepte, schepten, geschept)
-
in het leven roepen
werkwoord
(roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
-
produceren;
maken;
vervaardigen;
voortbrengen;
fabriceren
-
produceren
werkwoord
(produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)
-
maken
werkwoord
(maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
-
-
voortbrengen
werkwoord
(breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
-
fabriceren
werkwoord
(fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)
-
veranderen;
wijzigen;
verwisselen;
afwisselen;
herzien
-
veranderen
werkwoord
(verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
-
wijzigen
werkwoord
(wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
-
verwisselen
werkwoord
(verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
-
afwisselen
werkwoord
(wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
-
herzien
werkwoord
(herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
Conjugations for make:
present
- make
- make
- makes
- make
- make
- make
simple past
- made
- made
- made
- made
- made
- made
present perfect
- have made
- have made
- has made
- have made
- have made
- have made
past continuous
- was making
- were making
- was making
- were making
- were making
- were making
future
- shall make
- will make
- will make
- shall make
- will make
- will make
continuous present
- am making
- are making
- is making
- are making
- are making
- are making
subjunctive
- be made
- be made
- be made
- be made
- be made
- be made
diverse
- make!
- let's make!
- made
- making
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
– a recognizable kind
1
de maak
-
maak
[
de ~]
zelfstandig naamwoord
het merk
– naam die een fabrikant aan een produkt geeft
2
-
merk
[
het ~]
zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor make:
Verwante woorden van "make":
Synoniemen voor "make":
Antoniemen van "make":
Verwante definities voor "make":
-
the act of mixing cards haphazardly1
-
a recognizable kind1
-
act in a certain way so as to acquire1
-
have a bowel movement1
-
behave in a certain way1
-
give certain properties to something1
-
put in order or neaten1
-
develop into1
-
change from one form into another1
-
favor the development of1
-
cause to be enjoyable or pleasurable1
-
institute, enact, or establish1
-
calculate as being1
-
consider as being1
-
make, formulate, or derive in the mind1
-
cause to do; cause to act in a specified manner1
-
represent fictitiously, as in a play, or pretend to be or act like1
-
assure the success of1
-
induce to have sex1
-
make or cause to be or to become1
-
create or design, often in a certain way1
-
create or manufacture a man-made product1
-
create by artistic means1
-
give rise to; cause to happen or occur, not always intentionally1
-
compel or make somebody or something to act in a certain way1
-
make by shaping or bringing together constituents1
-
make by combining materials and parts1
-
prepare for eating by applying heat1
-
organize or be responsible for1
-
gather and light the materials for1
-
perform or carry out1
-
reach a destination, either real or abstract1
-
reach in time1
-
reach a goal, e.g.,1
-
proceed along a path1
-
head into a specified direction1
-
appear to begin an activity1
-
earn on some commercial or business transaction; earn as salary or wages1
-
achieve a point or goal1
-
charge with a function; charge to be1
-
engage in1
-
carry out or commit1
-
form by assembling individuals or constituents1
-
constitute the essence of1
-
to compose or represent:1
-
amount to1
-
be or be capable of being changed or made into1
-
add up to1
-
be suitable for1
-
undergo fabrication or creation1
Wiktionary: make
make
noun
-
brand (jump)
verb
-
to indicate or suggest to be
-
to force to do
-
to cause to do
-
to cause to be
-
to interpret
-
to bring into success
-
to create
-
to constitute
-
to construct
make
verb
-
uit ingrediënten klaarmaken
-
(overgankelijk) in elkaar zetten
Cross Translation:
From | To | Via |
• make
|
→ fabricaat
|
↔ Fabrikat
—
etwas, das in einer Fabrik fabriziert, hergestellt wird
|
• make
|
→ effectueren
|
↔ effektuieren
—
(transitiv) eine Zahlung leisten
|
• make
|
→ effectueren
|
↔ effektuieren
—
(transitiv) einen Auftrag, Befehl, Plan oder ein Vorhaben ausführen
|
• make
|
→ koken
|
↔ kochen
—
Lebensmittel unter Einwirkung von Hitze zu einer Mahlzeit zubereiten
|
• make
|
→ laten
|
↔ lassen
—
veranlassen, machen, dass etwas geschieht
|
• make
|
→ doen
|
↔ machen
—
in einen bestimmten Zustand versetzen
|
• make
|
→ vervaardigen; fabriceren
|
↔ produzieren
—
(transitiv) etwas herstellen
|
• make
|
→ scheppen
|
↔ schaffen
—
etwas künstlerisch oder handwerklich erzeugen
|
• make
|
→ slagen
|
↔ schaffen
—
etwas zu Ende bringen, bestehen, eine Aufgabe bewältigen
|
• make
|
→ aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren
|
↔ construire
—
bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
|
• make
|
→ maken
|
↔ faire
—
Créer, produire, fabriquer
|
• make
|
→ teruggeven; braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; doen; laten; laten doen; maken
|
↔ rendre
—
remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
|
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van make