Engels
Uitgebreide vertaling voor luridness (Engels) in het Nederlands
luridness:
Vertaal Matrix voor luridness:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | achromasia; ghastliness; grimness; gruesomeness; lividity; lividness; paleness; pallidness; pallor; sensationalism; wanness |
Synoniemen voor "luridness":
Verwante definities voor "luridness":
lurid:
-
lurid (faded; faint; pale; sallow; bland; washed out; dim)
verschoten; bleek; flets; flauw-
verschoten bijvoeglijk naamwoord
-
bleek bijvoeglijk naamwoord
-
flets bijvoeglijk naamwoord
-
flauw bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor lurid:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bleek | bland; dim; faded; faint; lurid; pale; sallow; washed out | ashen; clear; colorless; colourless; drained of colour; off colour; pale; washed out; white |
flauw | bland; dim; faded; faint; lurid; pale; sallow; washed out | abject; bland; blurred; corny; cowardly; craven; cringing; dim; faint; hazy; misty; saltless; tasteless; unclear; undefinable; unsavory; unsavoury; vague |
flets | bland; dim; faded; faint; lurid; pale; sallow; washed out | dull; matt; pale |
verschoten | bland; dim; faded; faint; lurid; pale; sallow; washed out | |
- | shocking |
Verwante woorden van "lurid":
Synoniemen voor "lurid":
Verwante definities voor "lurid":
Wiktionary: lurid
lurid
Cross Translation:
adjective
-
shocking, horrifying
- lurid → luguber
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lurid | → schril; schel; snerpend; hatelijk; acuut; helder; scherp; bijtend; doordringend; fel; guur | ↔ aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer. |
• lurid | → vaal; bleek; kleurloos | ↔ blafard — Qui est d’une couleur ou d’un éclat pâle, terne. |
• lurid | → pikant; guur; scherp; snerpend; snijdend; vlijmend; kruidig; prikkelend; hatelijk; bijtend; doordringend; fel; schel; schril | ↔ piquant — Qui piquer. |
• lurid | → bleek; flets; pips; vaal | ↔ pâle — Qui est d’un blanc terne, qui décolorer, parler du visage. |
• lurid | → bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend; levendig; druk; kras; kwiek; opgewekt; rap; tierig; vief; wakker | ↔ vif — Qui est en vie. |
• lurid | → bitter; bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend | ↔ âcre — Qui a quelque chose de piquant et d’irritant. |