Engels
Uitgebreide vertaling voor lure (Engels) in het Nederlands
lure:
-
to lure (entice)
lokken; tevoorschijn lokken; dichtbijlokken-
tevoorschijn lokken werkwoord
-
dichtbijlokken werkwoord (lok dichtbij, lokt dichtbij, lokte dichtbij, lokten dichtbij, dichtbijgelokt)
Conjugations for lure:
present
- lure
- lure
- lures
- lure
- lure
- lure
simple past
- lured
- lured
- lured
- lured
- lured
- lured
present perfect
- have lured
- have lured
- has lured
- have lured
- have lured
- have lured
past continuous
- was luring
- were luring
- was luring
- were luring
- were luring
- were luring
future
- shall lure
- will lure
- will lure
- shall lure
- will lure
- will lure
continuous present
- am luring
- are luring
- is luring
- are luring
- are luring
- are luring
subjunctive
- be lured
- be lured
- be lured
- be lured
- be lured
- be lured
diverse
- lure!
- let's lure!
- lured
- luring
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the lure (bait; enticement)
-
the lure (temptation; vexation; allurement; enticement; affliction; fascination; charm; conquest; ordeal; trial; inroad)
de verleiding; seductie; de verovering; de verzoeking; de temptatie; de bekoring; de aanvechting; de verlokking -
the lure (dodge; ruse)
-
the lure (tempting voice)
-
the lure (seductiveness; temptation)