Engels

Uitgebreide vertaling voor loyalest (Engels) in het Nederlands

loyal:

loyal bijvoeglijk naamwoord

  1. loyal (faithful)
    trouw; loyaal; getrouw
  2. loyal (faithful)
    getrouwe; loyale; trouwe

Vertaal Matrix voor loyal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
getrouwe bosom friend; close friend; confidant
trouw ambition; assiduousness; dedication; devotion; diligence; faithfulness; fealty; fidelity; loyalty; passion
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
getrouw faithful; loyal
loyaal faithful; loyal
trouw faithful; loyal
- fast; firm; patriotic; truehearted
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
getrouwe faithful; loyal
loyale faithful; loyal
trouwe faithful; loyal

Verwante woorden van "loyal":


Synoniemen voor "loyal":

  • allegiant; doglike; hard-core; hardcore; leal; liege; true-blue; patriotic
  • patriotic; chauvinistic; flag-waving; jingoistic; nationalistic; ultranationalistic; superpatriotic
  • firm; truehearted; fast; faithful

Antoniemen van "loyal":


Verwante definities voor "loyal":

  1. unwavering in devotion to friend or vow or cause1
    • loyal supporters1
  2. steadfast in allegiance or duty1
    • loyal subjects1
    • loyal friends stood by him1
  3. inspired by love for your country1

Wiktionary: loyal

loyal
adjective
  1. op wie men steeds opnieuw een beroep kan doen

Cross Translation:
FromToVia
loyal direct; live; recht; rechtstreeks; haaks; rechthoekig; loodrecht; loyaal; trouw; getrouw; trouwhartig; rechter-; rechts; vandehands droit — Qui est du côté opposé à celui de son cœur (en supposant que son cœur est du même côté que pour la majorité des être humain), ou encore du côté de celui de la main qui sert à écrire chez la majorité (dans le cas où on parle de soi, car on utilise cet adjectif en adoptant le point de vue de la
loyal trouw; getrouw fidèle — Qui garder sa foi, à l’égard d’une personne ou d’une idée, qui est constant dans les affections, qui remplir ses devoirs, ses engagements.
loyal loyaal; trouw; getrouw; trouwhartig; degelijk; eerlijk; eerzaam; fatsoenlijk; net honnête — Qui est conforme à la vertu, à la probité, à l’honneur.