Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal lit

Vertaal lit van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. lit:
  2. light:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor lit (Engels) in het Nederlands

lit:

lit bijvoeglijk naamwoord

  1. lit (enlightened; illuminated; clarified; made lighter)
    verlicht; verhelderd; bijgelicht; belicht; beschenen

Vertaal Matrix voor lit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- literature
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlicht clarified; enlightened; illuminated; lit; made lighter
- illuminated; lighted; well-lighted
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belicht clarified; enlightened; illuminated; lit; made lighter clarified; cleared up; enlightened; explained; illustrated
beschenen clarified; enlightened; illuminated; lit; made lighter
bijgelicht clarified; enlightened; illuminated; lit; made lighter
verhelderd clarified; enlightened; illuminated; lit; made lighter clarified; cleared up; enlightened; explained; illustrated

Synoniemen voor "lit":


Antoniemen van "lit":

  • unlighted

Verwante definities voor "lit":

  1. provided with artificial light1
    • a brightly lit room1
  2. set afire or burning1
    • a lit firecracker1
  3. the humanistic study of a body of literature1
    • he took a course in Russian lit1

lit vorm van light:

light bijvoeglijk naamwoord

  1. light (not dark)
    licht; niet donker
  2. light
    licht; lichtwegend
  3. light (light as a feather)
    vederlicht
  4. light (frivolous)
    loszinnig

to light werkwoord (lights, lit, lighting)

  1. to light (set fire to; ignite; strike; )
    aansteken; ontsteken; vuur maken; doen branden
  2. to light (switch on; turn on; connect; put on; start)
    inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  3. to light (shine on; lighten; light up; shine upon; shine)
    verlichten; beschijnen
    • verlichten werkwoord (verlicht, verlichtte, verlichtten, verlicht)
    • beschijnen werkwoord (beschijn, beschijnt, bescheen, beschenen, beschenen)
  4. to light (get a lighter shade of colour; light up; lighten; lighten up)
    lichter worden van kleur; oplichten
  5. to light (kindle)
    aansteken; aanmaken
    • aansteken werkwoord (steek aan, steekt aan, stak aan, staken aan, aangestoken)
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  6. to light (ignite; inflame; kindle; put on)
    ontsteken; licht aansteken; aanmaken
    • ontsteken werkwoord (ontsteek, ontsteekt, ontstak, ontstaken, ontstoken)
    • licht aansteken werkwoord
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  7. to light (light up; shine up)
    aansteken; doen ontvlammen; aanstrijken
    • aansteken werkwoord (steek aan, steekt aan, stak aan, staken aan, aangestoken)
    • doen ontvlammen werkwoord
    • aanstrijken werkwoord (strijk aan, strijkt aan, streek aan, streken aan, aangestreken)
  8. to light (put on the fire)
    vuurmaken
    • vuurmaken werkwoord (maak vuur, maakt vuur, maakte vuur, maakten vuur, vuur gemaakt)

Conjugations for light:

present
  1. light
  2. light
  3. lights
  4. light
  5. light
  6. light
simple past
  1. lit
  2. lit
  3. lit
  4. lit
  5. lit
  6. lit
present perfect
  1. have lit
  2. have lit
  3. has lit
  4. have lit
  5. have lit
  6. have lit
past continuous
  1. was lighting
  2. were lighting
  3. was lighting
  4. were lighting
  5. were lighting
  6. were lighting
future
  1. shall light
  2. will light
  3. will light
  4. shall light
  5. will light
  6. will light
continuous present
  1. am lighting
  2. are lighting
  3. is lighting
  4. are lighting
  5. are lighting
  6. are lighting
subjunctive
  1. be lit
  2. be lit
  3. be lit
  4. be lit
  5. be lit
  6. be lit
diverse
  1. light!
  2. let's light!
  5. lit
  6. lighting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

light [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the light (little light)
    het lichtje
    • lichtje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor light:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen attiring; clothing; dressing
aanmaken fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
aansteken contamination; infecting; infection; poisoning
aanzetten encouraging; impelling; inciting; stimulation; turning on
lichtje light; little light
oplichten lighting up
- brightness; brightness level; igniter; ignitor; illumination; light source; lighter; lighting; lightness; luminance; luminosity; luminousness; spark; sparkle; twinkle; visible light; visible radiation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen connect; light; put on; start; switch on; turn on bring evil upon; cause; dress; hurt; instigate; put on; switch on; turn on
aanmaken connect; ignite; inflame; kindle; light; put on; start; switch on; turn on
aansteken ignite; inflame; kindle; light; light up; make burning; set fire to; shine up; strike contaminate; infect; light a cigaret; poison; send up in flames; set alight
aanstrijken light; light up; shine up
aanzetten connect; light; put on; start; switch on; turn on activate; bait; drive; encourage; excite; goad; grind; incite; instigate; irritate; nettle; sharpen; stimulate; stir up; strop; urge; whet; whip up
beschijnen light; light up; lighten; shine; shine on; shine upon
doen branden ignite; inflame; kindle; light; make burning; set fire to; strike
doen ontvlammen light; light up; shine up
inschakelen connect; light; put on; start; switch on; turn on enable; switch on; turn on
licht aansteken ignite; inflame; kindle; light; put on
lichter worden van kleur get a lighter shade of colour; light; light up; lighten; lighten up
ontsteken ignite; inflame; kindle; light; make burning; put on; set fire to; strike burn loose; catch fire; flare up; ignite; inflame; take fire
oplichten get a lighter shade of colour; light; light up; lighten; lighten up be deceived; be duped; cheat; deceive; diddle; flash; hoodwink; lighten; swindle; thunder; woodwink
starten connect; light; put on; start; switch on; turn on begin; bring up; broach; broach a subject; commence; cut into; herald; open; put forward; put on the table; ring in; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake
verlichten light; light up; lighten; shine; shine on; shine upon ease; reduce the load; relieve; soften; soothe
vuur maken ignite; inflame; kindle; light; make burning; set fire to; strike
vuurmaken light; put on the fire
- alight; dismount; fall; fire up; get down; get off; ignite; illume; illuminate; illumine; light up; perch; unhorse
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
licht light; not dark easily; easy; effortless; not difficult; not hard; simple
loszinnig frivolous; light
vederlicht light; light as a feather
- abstemious; calorie-free; clean; clear; easy; faint; idle; light-colored; light-headed; lightheaded; lightsome; lite; loose; low-cal; promiscuous; scant; short; sluttish; swooning; tripping; unaccented; unclouded; wakeful; wanton; weak
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- lightly
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- daylight; ignite; lighting; loose; mellow; set fire to; set light to; set...fire
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lichtwegend light
niet donker light; not dark

Verwante woorden van "light":


Synoniemen voor "light":


Antoniemen van "light":


Verwante definities voor "light":

  1. characterized by or emitting light1
    • a room that is light when the shutters are open1
    • the inside of the house was airy and light1
  2. casual and unrestrained in sexual behavior1
    • he was told to avoid loose (or light) women1
  3. (used of color) having a relatively small amount of coloring agent1
    • light blue1
    • light colors such as pastels1
  4. (used of soil) loose and large-grained in consistency1
    • light soil1
  5. (of sleep) easily disturbed1
    • in a light doze1
    • a light sleeper1
  6. demanding little effort; not burdensome1
    • light housework1
    • light exercise1
  7. having relatively few calories1
    • light (or lite) beer1
    • lite (or light) mayonnaise1
  8. easily assimilated in the alimentary canal; not rich or heavily seasoned1
    • a light diet1
  9. of comparatively little physical weight or density1
    • a light load1
    • magnesium is a light metal--having a specific gravity of 1.74 at 20 degrees C1
  10. designed for ease of movement or to carry little weight1
    • light aircraft1
    • a light truck1
  11. psychologically light; especially free from sadness or troubles1
    • a light heart1
  12. not great in degree or quantity or number1
    • a light sentence1
    • a light accent1
    • casualties were light1
    • light snow was falling1
    • light misty rain1
    • light smoke from the chimney1
  13. (physics, chemistry) not having atomic weight greater than average1
    • light water is ordinary water1
  14. of little intensity or power or force1
    • the light touch of her fingers1
    • a light breeze1
  15. moving easily and quickly; nimble1
    • the dancer was light and graceful1
    • walked with a light tripping step1
  16. of the military or industry; using (or being) relatively small or light arms or equipment1
    • light infantry1
    • light cavalry1
    • light industry1
    • light weapons1
  17. (of sound or color) free from anything that dulls or dims1
    • a light lilting voice like a silver bell1
  18. silly or trivial1
    • light banter1
    • light idle chatter1
  19. intended primarily as entertainment; not serious or profound1
    • light verse1
    • a light comedy1
  20. having little importance1
    • losing his job was no light matter1
  21. (used of vowels or syllables) pronounced with little or no stress1
    • a syllable that ends in a short vowel is a light syllable1
  22. less than the correct or legal or full amount often deliberately so1
    • a light pound1
  23. marked by temperance in indulgence1
    • a light eater1
    • a light smoker1
    • ate a light supper1
  24. very thin and insubstantial1
    • light summer dresses1
  25. weak and likely to lose consciousness1
    • felt light in the head1
  26. with few burdens1
    • experienced travellers travel light1
  27. any device serving as a source of illumination1
    • he stopped the car and turned off the lights1
  28. a device for lighting or igniting fuel or charges or fires1
    • do you have a light?1
  29. the visual effect of illumination on objects or scenes as created in pictures1
    • he could paint the lightest light and the darkest dark1
  30. merriment expressed by a brightness or gleam or animation of countenance1
  31. the quality of being luminous; emitting or reflecting light1
  32. public awareness1
    • it brought the scandal to light1
  33. mental understanding as an enlightening experience1
    • he finally saw the light1
    • can you shed light on this problem?1
  34. a particular perspective or aspect of a situation1
    • although he saw it in a different light, he still did not understand1
  35. a visual warning signal1
    • they saw the light of the beacon1
    • there was a light at every corner1
  36. an illuminated area1
    • he stepped into the light1
  37. a person regarded very fondly1
    • the light of my life1
  38. (physics) electromagnetic radiation that can produce a visual sensation1
    • the light was filtered through a soft glass window1
  39. having abundant light or illumination1
    • they played as long as it was light1
  40. a condition of spiritual awareness; divine illumination1
    • follow God's light1
  41. make lighter or brighter1
    • This lamp lightens the room a bit1
  42. begin to smoke1
    • After the meal, some of the diners lit up1
  43. alight from (a horse)1
  44. to come to rest, settle1
    • Misfortune lighted upon him1
  45. fall to somebody by assignment or lot1
  46. cause to start burning; subject to fire or great heat1
  47. A property in graphic design software that makes objects visible, much like light in the natural world.2

Wiktionary: light

light
adjective
  1. of little significance
  2. low in fat, calories, alcohol, salt, etc.
  3. of low weight
  4. coffee: served with extra milk or cream
  5. pale in colour
  6. having light
verb
  1. to illuminate
  2. to start (a fire)
noun
  1. flame or something used to create fire
  2. spiritual truth
  3. source of light
  4. electromagnetic wave
light
verb
  1. doen branden
noun
  1. Elektromagnetische golven
adjective
  1. van een gewicht
Cross Translation:
FromToVia
• light → licht ↔ leicht — ein geringes Gewicht habend
• light → klaar; hel; helder; licht; lichtend; duidelijk; uitgesproken; zuiver ↔ clair — Qui a l’éclat du jour, de la lumière.
• light → aanmaken; aansteken; doen ontbranden; ontsteken; stoken ↔ enflammer — mettre en flamme.
• light → licht; zwak ↔ faible — personne qui manquer de puissance, de ressources.
• light → bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend; fijn; spitsvondig; subtiel; ad rem; geestig; gevat; snedig; gekuist ↔ fin — délié, menu, mince ou étroit.
• light → helder; licht; lichtend ↔ lumineux — Qui a, qui jette de la lumière.
• light → licht; schijn; schijnsel ↔ lumière — physique|fr radiation électromagnétique qui peut produire une sensation visuelle.
• light → licht ↔ léger — Dont le poids est faible, qui ne pèse guère.
• light → verlichten; verhelderen; bijlichten ↔ éclairer — apporter de la lumière dans un endroit sombre.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0937 seconde
Page rendered in 1.0 seconds