Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
link:
- link; verband; relatie; samenhang; schakel; connectie; onderling verband; verbinding; liaison; aansluiting; band; schalm; lijnverbinding; binding; het gebonden zijn; gebondenheid; hyperlink; koppeling; OLE/DDE-koppeling
- verbinden; koppelen; paren; samenkoppelen; onderling verbinden; van verband voorzien; samenvoegen; combineren; bijeen voegen; aansluiten
-
Wiktionary:
- link → flambouw, toorts, fakkel, link, koppeling, verwijzing, verbinding, schakel, schalm, relatie, doorklik
- link → linken, verbinden
- link → schakel, geleding, link, aanknopen, aanbinden, meren, onderbinden, tuigeren, vastbinden, vastleggen, knopen, aansluiten, binden, vastmaken, verbinden, bijeenbinden, samenbinden, inbinden
Engels
Uitgebreide vertaling voor link (Engels) in het Nederlands
link:
-
the link (connection; relative context; contact)
-
the link (connection; association; relation; junction; liaison; bond; relationship)
de verbinding; de relatie; de link; het verband; de samenhang; de liaison; de connectie; de aansluiting; de band -
the link
-
the link
-
the link (binding; band; bond; thickness)
-
the link (hyperlink)
– A connection between an element in a hypertext document, such as a word, phrase, symbol, or image, and a different element in the document, another document, a file, or a script. 1 -
the link (OLE/DDE link)
– A connection between an OLE object and its OLE server, or between a dynamic data exchange (DDE) source document and a destination document. 1
-
to link (couple; connect; pander; attach; make a match)
-
to link (couple; connect; combine; unite)
verbinden; koppelen; samenkoppelen-
samenkoppelen werkwoord (koppel samen, koppelt samen, koppelde samen, koppelden samen, samengekoppeld)
-
to link (interlink; connect; bridge)
verbinden; onderling verbinden; van verband voorzien-
onderling verbinden werkwoord
-
van verband voorzien werkwoord
-
to link (join together; merge; combine; unite; connect; bridge)
-
to link (connect; join; unite; link up)
– be or become joined or united or linked 2 -
to link
– To connect or associate items or data such as contacts, accounts, or worksheets. 1 -
to link
– To establish a connection to data from another application so that users can view and edit the data in both the original application and in the destination application. 1
Conjugations for link:
present
- link
- link
- links
- link
- link
- link
simple past
- linked
- linked
- linked
- linked
- linked
- linked
present perfect
- have linked
- have linked
- has linked
- have linked
- have linked
- have linked
past continuous
- was linking
- were linking
- was linking
- were linking
- were linking
- were linking
future
- shall link
- will link
- will link
- shall link
- will link
- will link
continuous present
- am linking
- are linking
- is linking
- are linking
- are linking
- are linking
subjunctive
- be linked
- be linked
- be linked
- be linked
- be linked
- be linked
diverse
- link!
- let's link!
- linked
- linking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor link:
Verwante woorden van "link":
Synoniemen voor "link":
Antoniemen van "link":
Verwante definities voor "link":
Wiktionary: link
link
Cross Translation:
noun
link
-
torch
-
computing: hyperlink
- link → link; koppeling; verwijzing
-
computing: connection between busses or systems
- link → link; verbinding
-
element of a chain
-
connection
- link → koppeling; relatie; link; verbinding
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• link | → schakel | ↔ Bindeglied — Vorrichtung oder Person, die eine Verbindung zwischen unterschiedlichen Einheiten (Geräten, Bauteilen, Aggregaten, Personen, Gruppen) herstellt oder darstellt |
• link | → geleding | ↔ Glied — ein verbundenes Teil oder Stück - allgemein: Teil eines Ganzen |
• link | → link | ↔ lien — Langage informatique |
• link | → aanknopen; aanbinden; meren; onderbinden; tuigeren; vastbinden; vastleggen | ↔ lier — serrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible. |
• link | → schakel | ↔ maillon — petite maille. |
• link | → knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden | ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien. |
• link | → aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden; bijeenbinden; samenbinden; inbinden | ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire. |