Engels

Uitgebreide vertaling voor lie (Engels) in het Nederlands

lie:

to lie werkwoord (lies, lay, lying)

  1. to lie (fib)
    – tell an untruth; pretend with intent to deceive 1
    liegen; jokken
    • liegen werkwoord (lieg, liegt, loog, logen, gelogen)
    • jokken werkwoord (jok, jokt, jokte, jokten, gejokt)
  2. to lie (cheat; dodge)
    – tell an untruth; pretend with intent to deceive 1
    afzetten; bedotten; tillen
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • bedotten werkwoord (bedot, bedotte, bedotten, bedot)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
  3. to lie (fabricate; fib; make up)
    – tell an untruth; pretend with intent to deceive 1
    voorliegen; voorjokken
    • voorliegen werkwoord (lieg voor, liegt voor, loog voor, logen voor, voorgelogen)
    • voorjokken werkwoord (jok voor, jokt voor, jokte voor, jokten voor, voorgejokt)
  4. to lie (be situated)
    – be located or situated somewhere; occupy a certain position 1
    liggen; gelegen zijn
    • liggen werkwoord (lig, ligt, lag, lagen, gelegen)
    • gelegen zijn werkwoord (is gelegen, was gelegen, gelegen geweest)
  5. to lie
    – be lying, be prostrate; be in a horizontal position 1
    liggen
    • liggen werkwoord (lig, ligt, lag, lagen, gelegen)

Conjugations for lie:

present
  1. lie
  2. lie
  3. lies
  4. lie
  5. lie
  6. lie
simple past
  1. lay
  2. lay
  3. lay
  4. lay
  5. lay
  6. lay
present perfect
  1. have lain
  2. have lain
  3. has lain
  4. have lain
  5. have lain
  6. have lain
past continuous
  1. was lying
  2. were lying
  3. was lying
  4. were lying
  5. were lying
  6. were lying
future
  1. shall lie
  2. will lie
  3. will lie
  4. shall lie
  5. will lie
  6. will lie
continuous present
  1. am lying
  2. are lying
  3. is lying
  4. are lying
  5. are lying
  6. are lying
subjunctive
  1. be lain
  2. be lain
  3. be lain
  4. be lain
  5. be lain
  6. be lain
diverse
  1. lie!
  2. let's lie!
  3. lain
  4. lying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

lie [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the lie (deceit; deception; falsehood; )
    – a statement that deviates from or perverts the truth 1
    de leugen; het bedrog; de onwaarheid
    • leugen [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bedrog [het ~] zelfstandig naamwoord
    • onwaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lie:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten amputating; amputation; removing; taking
bedrog cheating; deceit; deception; falsehood; fooling; lie; untruth cheating; deceit; deception; double-cross; fraud; mess; scam; swindling
leugen cheating; deceit; deception; falsehood; fooling; lie; untruth delusion; fable; fairytale; fib; fiction; old wive's tale; story
onwaarheid cheating; deceit; deception; falsehood; fooling; lie; untruth
- prevarication
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten cheat; dodge; lie amputate; be deceived; be duped; border; bring to a halt; bring to a standstill; cheat; clearly define; deceive; define; demarcate; diddle; disconnect; drop; drop off somewhere; edge; extinguish; fence; fence in; fence off; fool; halt; hoodwink; make out; map out; mark out; matter; outline; put down; put out; put someone off; set out; stop; swindle; switch off; trace out; trick; turn off; woodwink
bedotten cheat; dodge; lie
gelegen zijn be situated; lie
jokken fib; lie
liegen fib; lie
liggen be situated; lie
tillen cheat; dodge; lie heave; lift; lift up
voorjokken fabricate; fib; lie; make up
voorliegen fabricate; fib; lie; make up
- consist; dwell; lie down; lie in; rest

Verwante woorden van "lie":


Synoniemen voor "lie":


Antoniemen van "lie":


Verwante definities voor "lie":

  1. a statement that deviates from or perverts the truth1
  2. position or manner in which something is situated1
  3. tell an untruth; pretend with intent to deceive1
    • Don't lie to your parents1
    • She lied when she told me she was only 291
  4. be lying, be prostrate; be in a horizontal position1
    • The sick man lay in bed all day1
    • the books are lying on the shelf1
  5. assume a reclining position1
  6. originate (in)1
  7. be located or situated somewhere; occupy a certain position1
  8. have a place in relation to something else1
    • The fate of Bosnia lies in the hands of the West1
    • The responsibility rests with the Allies1
  9. be and remain in a particular state or condition1
    • lie dormant1

Wiktionary: lie

lie
verb
  1. tell an intentional untruth
  2. be situated
  3. be in horizontal position
noun
  1. intentionally false statement
  2. golf term
  3. position of fetus
lie
noun
  1. een mededeling die niet waar is met de bedoeling om anderen te misleiden
  2. het onwaar zijn
verb
  1. met opzet feiten vertellen die niet de waarheid zijn maar wel als dusdanig worden gepresenteerd

Cross Translation:
FromToVia
lie leugen Lügefalsche Aussage, mit der andere bewusst täuschen werden sollen
lie liggen liegen — eine mehr oder weniger horizontal ausgerichtete Lage einnehmen
lie liggen liegen — eine als angenehm empfundene Position eines Objektes zu einem anderen
lie liegen lügen — vorsätzlich nicht die Wahrheit sagen
lie onwaarheid; leugen mensonge — Propos contraire à la vérité
lie liegen mentir — Sens intransitif

Verwante vertalingen van lie