Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- letting:
- let:
-
Wiktionary:
- let → verhuren, toestaan, laten
- let → laten, laten begaan, laten schieten, loslaten, toelaten, gedogen, toestaan, vergunnen, veroorloven
Engels
Uitgebreide vertaling voor letting (Engels) in het Nederlands
letting:
-
the letting (rental; hiring out)
-
the letting
-
the letting (leasing)
de verpachting
Vertaal Matrix voor letting:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verhuring | letting | |
verhuur | hiring out; letting; rental | hiring |
verpachting | leasing; letting | |
- | lease; rental |
Verwante woorden van "letting":
Synoniemen voor "letting":
Verwante definities voor "letting":
let:
Conjugations for let:
present
- let
- let
- lets
- let
- let
- let
simple past
- let
- let
- let
- let
- let
- let
present perfect
- have let
- have let
- has let
- have let
- have let
- have let
past continuous
- was letting
- were letting
- was letting
- were letting
- were letting
- were letting
future
- shall let
- will let
- will let
- shall let
- will let
- will let
continuous present
- am letting
- are letting
- is letting
- are letting
- are letting
- are letting
subjunctive
- be let
- be let
- be let
- be let
- be let
- be let
diverse
- let!
- let's let!
- let
- letting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor let:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | net ball | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pachten | farm; farm out; lease; let; rent | |
verhuren | hire out; let; rent | |
- | allow; countenance; get; have; lease; permit; rent | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verhuurd | let | |
- | offer; prostitute |
Synoniemen voor "let":
Antoniemen van "let":
Verwante definities voor "let":
Wiktionary: let
let
let
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• let | → laten | ↔ lassen — etwas zu tun ermöglichen, erlauben, dulden, hinnehmen |
• let | → laten; laten begaan; laten schieten; loslaten; toelaten | ↔ laisser — quitter quelqu'un ou quelque chose. |
• let | → gedogen; toelaten; toestaan; vergunnen; veroorloven | ↔ permettre — Donner liberté, pouvoir de faire, de dire. (Sens général). |
Computer vertaling door derden: