Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- learned:
-
learn:
- leren; verwerven; opsteken; aanleren; oppikken; eigen maken; vernemen; horen; te horen krijgen; ontdekken; vinden; onderwijzen; bijbrengen; kennis opdoen; meekrijgen; meepikken; studeren; blokken; tegenkomen; aantreffen; instuderen; iets leren; eigenmaken; aanwennen; gewend raken; vossen; inlichten; voorlichten; onderrichten; leerstof erin stampen
-
Wiktionary:
- learned → geleerd, aangeleerd
- learn → op de hoogte gesteld worden, te weten komen, vernemen, ervaren, studeren, leren
Engels
Uitgebreide vertaling voor learned (Engels) in het Nederlands
learned:
-
learned (university-educated; wise; erudite; sage; lettered; well-educated; academic; well-read; scholarly; very learned)
erudiet; wijs; gestudeerd; ontwikkeld; zeer ontwikkeld; hooggeleerd; geletterd; zeer geleerd; belezen-
erudiet bijvoeglijk naamwoord
-
wijs bijvoeglijk naamwoord
-
gestudeerd bijvoeglijk naamwoord
-
ontwikkeld bijvoeglijk naamwoord
-
zeer ontwikkeld bijvoeglijk naamwoord
-
hooggeleerd bijvoeglijk naamwoord
-
geletterd bijvoeglijk naamwoord
-
zeer geleerd bijvoeglijk naamwoord
-
belezen bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor learned:
Verwante woorden van "learned":
Synoniemen voor "learned":
Antoniemen van "learned":
Verwante definities voor "learned":
Wiktionary: learned
learned
adjective
-
acquired by learning
- learned → geleerd; aangeleerd
-
having much learning
- learned → geleerd
learned vorm van learn:
-
to learn (acquire; study; pick up; get the hang of)
-
to learn
– get to know or become aware of, usually accidentally 1 -
to learn (discover)
-
to learn (educate; teach)
-
to learn (gain; receive; absorb; collect)
-
to learn (study; train)
-
to learn (qualify; study)
-
to learn (come across; find; discover; meet)
-
to learn (practise; study; practice)
-
to learn
iets leren-
iets leren werkwoord
-
-
to learn (aquire; familiarise; get used to; master; familiarize)
-
to learn (study; swot)
-
to learn (instruct; inform; brief; explain; teach; prepare; train)
-
to learn (cram up a lesson; study)
leerstof erin stampen-
leerstof erin stampen werkwoord
-
Conjugations for learn:
present
- learn
- learn
- learns
- learn
- learn
- learn
simple past
- learnt
- learnt
- learnt
- learnt
- learnt
- learnt
present perfect
- have learnt
- have learnt
- has learnt
- have learnt
- have learnt
- have learnt
past continuous
- was learning
- were learning
- was learning
- were learning
- were learning
- were learning
future
- shall learn
- will learn
- will learn
- shall learn
- will learn
- will learn
continuous present
- am learning
- are learning
- is learning
- are learning
- are learning
- are learning
subjunctive
- be learnt
- be learnt
- be learnt
- be learnt
- be learnt
- be learnt
diverse
- learn!
- let's learn!
- learnt
- learning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor learn:
Verwante woorden van "learn":
Synoniemen voor "learn":
Verwante definities voor "learn":
Wiktionary: learn
learn
verb
learn
-
to come to know; to become informed of; to find out
- learn → op de hoogte gesteld worden; te weten komen; vernemen; ervaren
-
to be studying
-
to acquire knowledge or ability
- learn → leren