Engels

Uitgebreide vertaling voor insulting (Engels) in het Nederlands

insulting:

insulting bijvoeglijk naamwoord

  1. insulting (offending; humiliating)
    beledigend
  2. insulting (offending; offensive; injurious)
    kwetsend; grievend; krenkend
  3. insulting (slanderous; scandalous; injurious; offending; backbiting)
    kwaadsprekend; lasterlijk; smadend

Vertaal Matrix voor insulting:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beledigend humiliating; insulting; offending
grievend injurious; insulting; offending; offensive
lasterlijk backbiting; injurious; insulting; offending; scandalous; slanderous blasphemous; slanderous
- contemptuous; disdainful; scornful
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- affronting
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krenkend injurious; insulting; offending; offensive
kwaadsprekend backbiting; injurious; insulting; offending; scandalous; slanderous blasphemous; slanderous
kwetsend injurious; insulting; offending; offensive
smadend backbiting; injurious; insulting; offending; scandalous; slanderous derisive; scornful; sneering

Verwante woorden van "insulting":


Synoniemen voor "insulting":


Verwante definities voor "insulting":

  1. expressing extreme contempt1

insult:

to insult werkwoord (insults, insulted, insulting)

  1. to insult (hurt; injure; maul; offend)
    pijn doen; verwonden; zeer doen; pijn bezorgen
    • pijn doen werkwoord (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • verwonden werkwoord (verwond, verwondt, verwondde, verwondden, verwond)
    • zeer doen werkwoord (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
    • pijn bezorgen werkwoord
  2. to insult (revile; abuse)
    smaden; smalen
    • smaden werkwoord (smaad, smaadt, smaadde, smaadden, gesmaad)
    • smalen werkwoord (smaal, smaalt, smaalde, smaalden, gesmaald)

Conjugations for insult:

present
  1. insult
  2. insult
  3. insults
  4. insult
  5. insult
  6. insult
simple past
  1. insulted
  2. insulted
  3. insulted
  4. insulted
  5. insulted
  6. insulted
present perfect
  1. have insulted
  2. have insulted
  3. has insulted
  4. have insulted
  5. have insulted
  6. have insulted
past continuous
  1. was insulting
  2. were insulting
  3. was insulting
  4. were insulting
  5. were insulting
  6. were insulting
future
  1. shall insult
  2. will insult
  3. will insult
  4. shall insult
  5. will insult
  6. will insult
continuous present
  1. am insulting
  2. are insulting
  3. is insulting
  4. are insulting
  5. are insulting
  6. are insulting
subjunctive
  1. be insulted
  2. be insulted
  3. be insulted
  4. be insulted
  5. be insulted
  6. be insulted
diverse
  1. insult!
  2. let's insult!
  3. insulted
  4. insulting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor insult:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pijn doen hurting
zeer doen hurting
- abuse; affront; contumely; revilement; vilification
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pijn bezorgen hurt; injure; insult; maul; offend hurt; injure
pijn doen hurt; injure; insult; maul; offend aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; injure; offend
smaden abuse; insult; revile defamate; slander
smalen abuse; insult; revile
verwonden hurt; injure; insult; maul; offend bruise; hurt; injure; wound
zeer doen hurt; injure; insult; maul; offend aggrieve; hurt; hurt someone's feelings; injure; offend
- affront; diss
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- abuse; affront; disgrace

Verwante woorden van "insult":


Synoniemen voor "insult":


Verwante definities voor "insult":

  1. a deliberately offensive act or something producing the effect of deliberate disrespect1
    • turning his back on me was a deliberate insult1
  2. a rude expression intended to offend or hurt1
    • they yelled insults at the visiting team1
  3. treat, mention, or speak to rudely1
    • He insulted her with his rude remarks1

Wiktionary: insult

insult
noun
  1. action or speech deliberately intended to be rude
verb
  1. to offend
insult
noun
  1. belediging
  2. een krenking van iemands gevoel van eer of eigenwaarde
  3. aantasting van iemands eer of goede naam in woord of geschrift (niet per se door het verstrekken van onjuiste feiten)
verb
  1. (overgankelijk) (formeel, nld) beledigen, krenken
  2. nare opmerkingen maken tegen of over een persoon
  3. beledigen

Cross Translation:
FromToVia
insult belediging Beleidigung — jede Verletzung der persönlichen Ehre eines anderen
insult beledigen beleidigen — (umgangssprachlich) jemanden in seiner Ehre oder Würde durch Worte oder Taten verletzen
insult kwetsen; schofferen verletzen — jemanden psychische Wunden zufügen, kränken
insult affront; belediging; krenking; smaad affrontoutrage fait en face, soit en paroles, être en action.
insult affront; belediging; krenking; smaad injure — archaïque|fr injustice.
insult affronteren; beledigen; krenken insulteroutrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser.
insult beledigen; grieven; krenken; verongelijken offenseroutrager quelqu’un par une offense.