Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal housing

Vertaal housing van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. housing:
  2. house:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor housing (Engels) in het Nederlands

housing:

housing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the housing (accommodation; shelter; lodging; quarters; lodgings)
    de accommodatie; de verblijfplaats; de huisvesting; het onderdak; de behuizing; het onderkomen; het kwartier; het tehuis
  2. the housing
    de woningbouw
  3. the housing
    de huisvesting
  4. the housing (accomodation)
    de huisvesting; het kwartier; het verschaffen van onderdak
  5. the housing (lodging; accomodation)
    het logies
    • logies [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. the housing
    – a protective cover designed to contain or support a mechanical component 1
    de behuizing

Vertaal Matrix voor housing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accommodatie accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter accommodation; facility; lodging
behuizing accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter case; casing; shell
het verschaffen van onderdak accomodation; housing
huisvesting accommodation; accomodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter accommodation; housing department; shelter; somewhere to sleep
kwartier accommodation; accomodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter fifteen minutes; quarter of an hour
logies accomodation; housing; lodging
onderdak accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter accommodation; facility; lodging; shelter; somewhere to sleep
onderkomen accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter accommodation; shelter; somewhere to sleep
tehuis accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter
verblijfplaats accommodation; housing; lodging; lodgings; quarters; shelter residence
woningbouw housing
- caparison; living accommodations; lodging; trapping
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- cavity; hollow; indentation; notch; recess

Verwante woorden van "housing":


Synoniemen voor "housing":


Verwante definities voor "housing":

  1. stable gear consisting of a decorated covering for a horse, especially (formerly) for a warhorse1
  2. structures collectively in which people are housed1
  3. a protective cover designed to contain or support a mechanical component1

house:

house [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the house (home; residence; base)
    – a dwelling that serves as living quarters for one or more families 1
    het huis; het verblijf; de residentie; de woning; het woonhuis; het thuis
    • huis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • verblijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • residentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • woning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • woonhuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • thuis [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the house (residence; premises; building)
    het huis; het perceel; het pand
    • huis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • perceel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pand [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the house (trading partnership; corporation; company; )
    de vennootschap; de coöperatie; de onderneming; het bedrijf; de maatschappij; de firma; het handelsbedrijf; de maatschap; het handelshuis
  4. the house (home; residence)
    – a dwelling that serves as living quarters for one or more families 1
    het verblijf; het optrekje; de stulp
    • verblijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • optrekje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stulp [de ~] zelfstandig naamwoord
    het huis
    – gebouw dat bedoeld is om in te wonen 2
    • huis [het ~] zelfstandig naamwoord
      • wij wonen in een oud huis2
  5. the house (sign of the zodiac; sign; mansion; planetary house; star sign)
    – (astrology) one of 12 equal areas into which the zodiac is divided 1
    het sterrenbeeld

to house werkwoord (houses, housed, housing)

  1. to house (lodge; accommodate; shelter; take in to the house)
    – provide housing for 1
    accommoderen; onderbrengen; huizen; herbergen; huisvesten; iemand huisvesten; onderdak verschaffen; onderdak geven; onderdak verlenen
    • accommoderen werkwoord (accomodeer, accomodeert, accomodeerde, accomodeerden, geaccomodeerd)
    • onderbrengen werkwoord (breng onder, brengt onder, bracht onder, brachten onder, ondergebracht)
    • huizen werkwoord (huis, huist, huisde, huisden, gehuisd)
    • herbergen werkwoord (herberg, herbergt, herbergde, herbergden, geherbergd)
    • huisvesten werkwoord (huisvest, huisvestte, huisvestten, gehuisvest)
    • iemand huisvesten werkwoord
    • onderdak verschaffen werkwoord (verschaf onderdak, verschaft onderdak, verschafte onderdak, verschaften onderdak, onderdak verschaft)
    • onderdak geven werkwoord (geef onderdak, geeft onderdak, gaf onderdak, gaven onderdak, onderdak gegeven)
    • onderdak verlenen werkwoord (verleen onderdak, verleent onderdak, verleende onderdak, verleenden onderdak, onderdak verleend)

Conjugations for house:

present
  1. house
  2. house
  3. houses
  4. house
  5. house
  6. house
simple past
  1. housed
  2. housed
  3. housed
  4. housed
  5. housed
  6. housed
present perfect
  1. have housed
  2. have housed
  3. has housed
  4. have housed
  5. have housed
  6. have housed
past continuous
  1. was housing
  2. were housing
  3. was housing
  4. were housing
  5. were housing
  6. were housing
future
  1. shall house
  2. will house
  3. will house
  4. shall house
  5. will house
  6. will house
continuous present
  1. am housing
  2. are housing
  3. is housing
  4. are housing
  5. are housing
  6. are housing
subjunctive
  1. be housed
  2. be housed
  3. be housed
  4. be housed
  5. be housed
  6. be housed
diverse
  1. house!
  2. let's house!
  5. housed
  6. housing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor house:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrijf business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture business; business activity; commercial enterprise; company; concern; employment; enterprise; firm; industry; occupation; shop; trading company
coöperatie business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture alliance; co-operation; collaboration; cooperation; cooperative
firma business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture business; company; concern; enterprise; firm; industry; shop
handelsbedrijf business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture trading company
handelshuis business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture business firm; commercial firm; firm; trading firm; trading house
huis base; building; home; house; premises; residence
maatschap business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture
maatschappij business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture community; society
onderneming business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture LORG; business; commercial enterprise; company; concern; enterprise; firm; industry; institution; large organization; shop; trading association; trading company; trading group; type of business
optrekje home; house; residence pied-a-terre
pand building; house; premises; residence bond; building; construction; edifice; guarantee; lot; pledge; premises; security; structure; surety; warranty
perceel building; house; premises; residence building site; ground; lot; parcel; plot; site
residentie base; home; house; residence Judicial capital; court capital; royal residence
sterrenbeeld house; mansion; planetary house; sign; sign of the zodiac; star sign sign of the Zodiac
stulp home; house; residence
thuis base; home; house; residence home; homeland
vennootschap business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture organisation
verblijf base; home; house; residence
woning base; home; house; residence
woonhuis base; home; house; residence
- business firm; family; firm; home; household; menage; theater; theatre
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accommoderen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate
herbergen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
huisvesten accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
huizen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house
iemand huisvesten accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house
onderbrengen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
onderdak geven accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
onderdak verlenen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house
onderdak verschaffen accommodate; house; lodge; shelter; take in to the house accomodate someone; board; lodge; offer someone lodges; place; shelter; station
- domiciliate; put up
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
thuis at home; home

Verwante woorden van "house":


Synoniemen voor "house":


Verwante definities voor "house":

  1. play in which children take the roles of father or mother or children and pretend to interact like adults1
    • the children were playing house1
  2. a dwelling that serves as living quarters for one or more families1
    • he has a house on Cape Cod1
    • she felt she had to get out of the house1
  3. a building in which something is sheltered or located1
    • they had a large carriage house1
  4. a building where theatrical performances or motion-picture shows can be presented1
    • the house was full1
  5. aristocratic family line1
  6. the members of a business organization that owns or operates one or more establishments1
    • he worked for a brokerage house1
  7. a social unit living together1
    • I waited until the whole house was asleep1
  8. an official assembly having legislative powers1
    • a bicameral legislature has two houses1
  9. the audience gathered together in a theatre or cinema1
    • the house applauded1
    • he counted the house1
  10. the members of a religious community living together1
  11. the management of a gambling house or casino1
    • the house gets a percentage of every bet1
  12. (astrology) one of 12 equal areas into which the zodiac is divided1
  13. provide housing for1
    • The immigrants were housed in a new development outside the town1
  14. contain or cover1
    • This box houses the gears1

Wiktionary: house

house
noun
  1. debating chamber for government politicians
  2. dynasty, familiar descendance
  3. human abode
verb
  1. admit to residence
house
verb
  1. tot verblijf dienen
noun
  1. een gebouw bestemd om in te wonen
Cross Translation:
FromToVia
• house → huis ↔ Haus — die Gemeinschaft der Menschen, die unter einem Dach zusammen leben bzw. wohnen bzw. arbeiten
• house → huis ↔ Haus — Unterkunft, Gebäude, Räumlichkeit
• house → huis ↔ Haus — der Unterhaltung dienendes Gebäude, Etablissement
• house → zaak; thuis ↔ Haus — Unternehmen, Firma
• house → huis ↔ Haus — Herrscherhaus
• house → huis ↔ maison — Bâtiment servant de logis, d’habitation, de demeure

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van housing







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0752 seconde
Page rendered in 1.0 seconds