Hook in het Nederlands vertaald uit het Engels

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

hook:
- haak; ophanghaak; hoek; hoekstoot; weerhaak; vishaak; angel; hoekje; schuilhoekje
Wiktionary:
- hook → verslaven, [[in elkaar haken]], [[aan de haak slaan]], haken
- hook → haak
- hook → blikvanger, wegcontact, haken, enteren, aanhaken, vasthaken, agrafe, haakje, slot, spang, haaksluiting, gaffel, riek, greep, hooivork, angel, vishaak

Engels

Uitgebreide vertaling voor hook (Engels) in het Nederlands

the hook (peg)
de haak; ophanghaak
- haak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- ophanghaak [znw.] zelfstandig naamwoord
the hook
de hoek; de hoekstoot
- hoek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- hoekstoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
the hook (fish hook; barb; crook; sting; fish-hook)
de weerhaak; de vishaak; de angel
- weerhaak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- vishaak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- angel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
the hook (nook; angle; corner)
het hoekje; het schuilhoekje
- hoekje [het ~] zelfstandig naamwoord
- schuilhoekje [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
angel	barb; crook; fish hook; fish-hook; hook; sting	barb; fish-hook; sting
haak	hook; peg	T-square
hoek	hook	angle; corner; district; hiding-place; nook; place; region
hoekje	angle; corner; hook; nook
hoekstoot	hook
ophanghaak	hook; peg
schuilhoekje	angle; corner; hook; nook
vishaak	barb; crook; fish hook; fish-hook; hook; sting
weerhaak	barb; crook; fish hook; fish-hook; hook; sting
-	bait; claw; come-on; crotchet; draw; hook shot; hooking; lure; sweetener
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	accost; addict; cop; crochet; fleece; gazump; glom; knock off; overcharge; pluck; plume; rob; snare; snitch; soak; solicit; surcharge; thieve

a basketball shot made over the head with the hand that is farther from the basket¹
a short swinging punch delivered from the side with the elbow bent¹
a golf shot that curves to the left for a right-handed golfer¹
a curved or bent implement for suspending or pulling something¹
a mechanical device that is curved or bent to suspend or hold or pull something¹
a catch for locking a door¹
anything that serves as an enticement¹
a sharp curve or crook; a shape resembling a hook¹
approach with an offer of sexual favors¹
entice and trap¹
secure with the foot¹
- hook the ball¹
to cause (someone or oneself) to become dependent (on something, especially a narcotic drug)¹
fasten with a hook¹
catch with a hook¹
- hook a fish¹
hit with a hook¹
- His opponent hooked him badly¹
hit a ball and put a spin on it so that it travels to the left¹
make a piece of needlework by interlocking and looping thread with a hooked needle¹
rip off; ask an unreasonable price¹
take by theft¹
A location in a routine or program in which the programmer can connect or insert other routines for the purpose of debugging or enhancing functionality.²
The telephone switch on a desk telephone that opens or closes the call connection. If the telephone has a handset, hanging up the handset depresses the switch so that the call is disconnected.²

hook

verb

noun

hook

noun

een soort gebogen nagel, waaraan men, als deze in de muur bevestigd is, voorwerpen kan ophangen
- haak → hook

Cross Translation:

From	To	Via
• hook	→ blikvanger; wegcontact	↔ accroche — publicité\|fr partie d’une annonce publicitaire, généralement le titre, attirant l’attention.
• hook	→ haken; enteren; aanhaken; vasthaken	↔ accrocher — Attacher, suspendre à un crochet, à un clou, à un portemanteau, etc. (Sens général).
• hook	→ vasthaken	↔ agrafer — attacher avec une agrafe.
• hook	→ agrafe; haakje; slot; spang; haaksluiting	↔ fermoir — Sorte de fermeture, serrure ou ressort s’appliquer à certains objets, tels que livres, colliers, bracelets, médaillons, coffrets, etc.
• hook	→ gaffel; riek; greep; hooivork	↔ fourche — instrument qui consiste en un long manche de bois terminer par deux ou trois branches ou pointes de boire, de fer, qui vont en s’écarter.
• hook	→ angel; vishaak	↔ hameçon — Crochet