Engels
Uitgebreide vertaling voor home (Engels) in het Nederlands
home:
-
the home (house; residence)
– housing that someone is living in 1 -
the home (residence; house; base)
-
the home (place of residence; residence; domicile; address; habitat; dwelling place)
de woonplaats -
the home (residence; base)
-
the home (mental institution; madhouse; funny farm; mental hospital; loony bin; mental home; nut-house)
psychiatrische inrichting; het gekkenhuis; het krankzinnigengesticht; krankzinnigeninrichting; dolhuis; de inrichting; het gesticht -
the home (home for the elderly)
-
the home (home for the elderly)
het verzorgingshuis -
the home
– A place where one lives; a residence. 3
Vertaal Matrix voor home:
Verwante woorden van "home":
Synoniemen voor "home":
Antoniemen van "home":
Verwante definities voor "home":
Wiktionary: home
home
Cross Translation:
adverb
noun
home
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• home | → woning; kwartier; logies; onderkomen | ↔ Wohnung — ein Raum oder mehrere Räume, die innerhalb eines Hauses einen abgeschlossenen Bereich bilden und für einen ein- oder mehrköpfigen Haushalt zum Wohnen dienen |
• home | → woning; kwartier; logies; onderkomen | ↔ demeure — habitation, domicile. |
• home | → eigen; huiselijk; vertrouwd | ↔ domestique — Qui est de la maison |
• home | → woning; kwartier; logies; onderkomen | ↔ habitation — Action d’habiter un lieu. |
• home | → woning; kwartier; logies; onderkomen | ↔ logement — Local d'habitation. |