Haul in het Nederlands vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

haul:
- slepen; te voorschijn trekken; eruit halen; sleuren; trekken; voorttrekken; aanslepen; met een takel ophijsen; takelen
- vracht; lading; belading; last
Wiktionary:
- haul → hijs
- haul → sjouwen, trekken
- haul → vrachtwagenchauffeur, halen, trekken, paffen, schieten, vuren

Engels

Uitgebreide vertaling voor haul (Engels) in het Nederlands

haul:

to haul werkwoord (hauls, hauled, hauling)

to haul (tow; trail)
slepen
- slepen werkwoord (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)
to haul (lift; heave; hoist)
te voorschijn trekken; eruit halen
- te voorschijn trekken werkwoord
- eruit halen werkwoord (haal eruit, haalt eruit, haalde eruit, haalden eruit, eruit gehaald)
to haul (drag; pull)
sleuren
- sleuren werkwoord (sleur, sleurt, sleurde, sleurden, gesleurd)
to haul (drag along; draw; pull; lug)
trekken; voorttrekken
- trekken werkwoord (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
- voorttrekken werkwoord
to haul (drag)
aanslepen
- aanslepen werkwoord (sleep aan, sleept aan, sleepte aan, sleepten aan, aangesleept)
to haul (hoist; lift; heave; pull up)
met een takel ophijsen; takelen
- met een takel ophijsen werkwoord
- takelen werkwoord (takel, takelt, takelde, takelden, getakeld)

Conjugations for haul:

present

haul
haul
hauls
haul
haul
haul

simple past

hauled
hauled
hauled
hauled
hauled
hauled

present perfect

have hauled
have hauled
has hauled
have hauled
have hauled
have hauled

past continuous

was hauling
were hauling
was hauling
were hauling
were hauling
were hauling

future

shall haul
will haul
will haul
shall haul
will haul
will haul

continuous present

am hauling
are hauling
is hauling
are hauling
are hauling
are hauling

subjunctive

be hauled
be hauled
be hauled
be hauled
be hauled
be hauled

diverse

haul!
let's haul!
hauled
hauling

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

haul [the ~] zelfstandig naamwoord

the haul (loading; freight; cargo; load; shipment; weight)
de vracht; de lading; de belading; de last
- vracht [de ~] zelfstandig naamwoord
- lading [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- belading [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- last [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor haul:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
belading	cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight
lading	cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight	cargo; charge; electrical charge; load; static; static electricity
last	cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight	burden; difficulty; hindrance; impediment; inconvenience; load; nuisance; pains; strain; weight
slepen		dragging; hauling
vracht	cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight	cargo; chartering; freight rate; freighting; freightment; loading
-	catch; draw; haulage
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanslepen	drag; haul
eruit halen	haul; heave; hoist; lift
met een takel ophijsen	haul; heave; hoist; lift; pull up
slepen	haul; tow; trail	drag; pull along; schlep; shlep
sleuren	drag; haul; pull
takelen	haul; heave; hoist; lift; pull up
te voorschijn trekken	haul; heave; hoist; lift
trekken	drag along; draw; haul; lug; pull	draw; hike; pull; travel; travel about; tug
voorttrekken	drag along; draw; haul; lug; pull
-	cart; drag; hale
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	call upon

Verwante woorden van "haul":

hauling, hauls

Synoniemen voor "haul":

draw; haulage; pull; pulling
catch; indefinite quantity
hale; cart; drag; pull; draw; force
transport; carry

Verwante definities voor "haul":

the act of drawing or hauling something¹
- the haul up the hill went very slowly¹
the quantity that was caught¹
transport in a vehicle¹
- haul stones from the quarry in a truck¹
- haul vegetables to the market¹
draw slowly or heavily¹
- haul stones¹
- haul nets¹

Wiktionary: haul

haul

noun

de hoeveelheid die men in één keer op kan hijsen
- hijs → hoist; haul

verb

lopen met een zware lading
- sjouwen → haul; carry
op een voorwerp een kracht uitoefenen in een richting die ervan wegvoert
- trekken → pull; drag; haul

Cross Translation:

From	To	Via
• haul	→ vrachtwagenchauffeur	↔ camionneur — Celui qui conduit ou qui traîne un camion
• haul	→ halen	↔ haler — marine\|fr tirer à soi avec force à l’aide d’un cordage.
• haul	→ trekken; paffen; schieten; vuren	↔ tirer — mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi.

Verwante vertalingen van haul

Remove Ads

Vertaal haul van Engels naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor haul (Engels) in het Nederlands

haul:

to haul werkwoord (hauls, hauled, hauling)

to haul (tow; trail)

to haul (lift; heave; hoist)

to haul (drag; pull)

to haul (drag along; draw; pull; lug)

to haul (drag)

to haul (hoist; lift; heave; pull up)

Conjugations for haul:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

haul [the ~] zelfstandig naamwoord

the haul (loading; freight; cargo; load; shipment; weight)

Vertaal Matrix voor haul:

Verwante woorden van "haul":

Synoniemen voor "haul":

Verwante definities voor "haul":

Wiktionary: haul

Verwante vertalingen van haul