Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal handling

Vertaal handling van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. handling:
  2. handle:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor handling (Engels) in het Nederlands

handling:

handling [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the handling (treatment)
    de treatment; de behandeling
  2. the handling (manipulation; operating)
    de manipulatie
  3. the handling
    goederenverplaatsing

Vertaal Matrix voor handling:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behandeling handling; treatment application; exertion; therapy; use
manipulatie handling; manipulation; operating manipulation
treatment handling; treatment
- manipulation; treatment
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
goederenverplaatsing handling
- administration; business; management

Verwante woorden van "handling":


Synoniemen voor "handling":


Verwante definities voor "handling":

  1. the action of touching with the hands (or the skillful use of the hands) or by the use of mechanical means1
  2. manual (or mechanical) carrying or moving or delivering or working with something1
  3. the management of someone or something1
    • the handling of prisoners1

handling vorm van handle:

to handle werkwoord (handles, handled, handling)

  1. to handle
    behandelen; iets afhandelen
  2. to handle (use; utilize; make use of; )
    gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen
    • gebruiken werkwoord (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
    • hanteren werkwoord (hanteer, hanteert, hanteerde, hanteerden, gehanteerd)
    • gebruik maken van werkwoord (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
    • bezigen werkwoord (bezig, bezigt, bezigde, bezigden, gebezigd)
  3. to handle (sell; deal in; hawk; peddle; push)
    verkopen; verhandelen
    • verkopen werkwoord (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)
    • verhandelen werkwoord (verhandel, verhandelt, verhandelde, verhandelden, verhandeld)
  4. to handle (treat)
    bejegenen
    • bejegenen werkwoord (bejegen, bejegent, bejegende, bejegenden, bejegend)

Conjugations for handle:

present
  1. handle
  2. handle
  3. handles
  4. handle
  5. handle
  6. handle
simple past
  1. handled
  2. handled
  3. handled
  4. handled
  5. handled
  6. handled
present perfect
  1. have handled
  2. have handled
  3. has handled
  4. have handled
  5. have handled
  6. have handled
past continuous
  1. was handling
  2. were handling
  3. was handling
  4. were handling
  5. were handling
  6. were handling
future
  1. shall handle
  2. will handle
  3. will handle
  4. shall handle
  5. will handle
  6. will handle
continuous present
  1. am handling
  2. are handling
  3. is handling
  4. are handling
  5. are handling
  6. are handling
subjunctive
  1. be handled
  2. be handled
  3. be handled
  4. be handled
  5. be handled
  6. be handled
diverse
  1. handle!
  2. let's handle!
  5. handled
  6. handling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

handle [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the handle (grip)
    de beugel; het hengsel; draagbeugel
    • beugel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hengsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • draagbeugel [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. the handle (stem)
    de steel; handvat in de vorm van stok
  3. the handle
    het oor van een kopje; het oor
  4. the handle (hilt; ear)
    het heft
    • heft [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. the handle (door handle)
    de deurklink; de deurkruk; de kruk
    • deurklink [de ~] zelfstandig naamwoord
    • deurkruk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kruk [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. the handle
    – A user interface control that facilitates modification of an object's appearance, position, or behavior. 2
    greep
  7. the handle
    – A pointer to a pointer; that is, a variable that contains the address of another variable, which in turn contains the address of the desired object. 2
    de ingang
    • ingang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  8. the handle
    – Any token that a program can use to identify and access an object such as a device, a file, a window, or a dialog box. 2
    de ingang
    • ingang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor handle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beugel grip; handle stirrup
deurklink door handle; handle door handle; door-latch
deurkruk door handle; handle
draagbeugel grip; handle
gebruiken customs; habits; normal practice; standard practice; traditions
greep butt; grip; having a grip; hold
handvat in de vorm van stok handle; stem
heft ear; handle; hilt
hengsel grip; handle hinge
ingang handle access; admission; admittance; entering; entrance; entry; incoming; ingress
kruk door handle; handle bungler; crank; door handle; door-latch; footstool; muddler; pump handle; sad sack; stool; taboret; tabouret
oor handle
oor van een kopje handle
steel handle; stem stalk
verkopen pushing; selling; trading
- grip; handgrip; hold
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behandelen handle attend to it; attend to the matter; take care; treat; work on
bejegenen handle; treat
bezigen employ; handle; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize apply; use
gebruik maken van employ; handle; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize apply; employ; make use of; take; use; utilise; utilize
gebruiken employ; handle; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize administer; adopt; apply; avail oneself of; be on drugs; burn up; consume; deploy; dine; eat; employ; enforce; engage; grab a bite; have a meal; have dinner; have something to eat; implement; make use of; munch; nibble; nybble; practice; practise; take; take drugs; use; use drugs; utilise; utilize
hanteren employ; handle; make use of; practice; practise; take; use; utilise; utilize
iets afhandelen handle
verhandelen deal in; handle; hawk; peddle; push; sell
verkopen deal in; handle; hawk; peddle; push; sell dissipate; squander; waste
- address; care; cover; deal; do by; manage; palm; plow; treat; wield
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
greep handle
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
oor ear
- deal with; manage; manipulate; treat

Verwante woorden van "handle":


Synoniemen voor "handle":


Verwante definities voor "handle":

  1. the appendage to an object that is designed to be held in order to use or move it1
    • he grabbed the hammer by the handle1
  2. act on verbally or in some form of artistic expression1
  3. touch, lift, or hold with the hands1
    • Don't handle the merchandise1
  4. handle effectively1
  5. show and train1
    • The prize-winning poodle was handled by Mrs. Priscilla Prescott1
  6. be in charge of, act on, or dispose of1
    • This blender can't handle nuts1
  7. interact in a certain way1
  8. A user interface control that facilitates modification of an object's appearance, position, or behavior.2
  9. A pointer to a pointer; that is, a variable that contains the address of another variable, which in turn contains the address of the desired object.2
  10. Any token that a program can use to identify and access an object such as a device, a file, a window, or a dialog box.2

Wiktionary: handle

handle
verb
  1. to treat; to use, well or ill
  2. to manage; to control; to practice skill upon
  3. to use or manage in writing or speaking
  4. to deal with; to make a business of
  5. to receive and transfer
  6. to use the hands
  7. to manage skillfully
  8. to take care of, with the hands
  9. to feel with the hand
  10. to use or hold with the hand
noun
  1. part of an object which is held in the hand when used or moved
handle
verb
  1. verwerken
  2. (overgankelijk) het met een bedrieglijke methode iets gedaan krijgen.
noun
  1. handvat om de deur te openen of te sluiten
Cross Translation:
FromToVia
• handle → advocatuur; advocatenstand; balie; baar; paal; pijp; roede; schacht; spijl; stang ↔ barreau — barre de bois ou de fer qui sert de clôture.
• handle → baar; paal; pijp; roede; schacht; spijl; stang ↔ gaule — Grande perche.
• handle → omgaan met; hanteren; manipuleren ↔ manier — Prendre, tâter, toucher avec la main, pour s'en servir ou pour évaluer.
• handle → behandelen; onderhandelen; bewerken ↔ traiter — Traductions à trier suivant le sens
• handle → tasten; betasten; voelen; bevoelen; peuteren; pulken; vingeren ↔ tâter — toucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0748 seconde
Page rendered in 1.0 seconds