Engels
Uitgebreide vertaling voor hammer (Engels) in het Nederlands
hammer:
-
the hammer (mallet)
-
the hammer (hammer throwing; throwing the hammer)
-
to hammer (bang; thump)
-
to hammer (smack; slap; hit; bang)
-
to hammer (nail; spike; nail down; drive in nails)
– create by hammering 1vastnagelen; spijkeren; klinken; timmeren; vastspijkeren; vastslaan-
vastspijkeren werkwoord (spijker vast, spijkert vast, spijkerde vast, spijkerden vast, vastgespijkerd)
-
vastslaan werkwoord
-
to hammer (beat; hit; strike; smash; smack; bang; batter)
slaan; een klap geven-
een klap geven werkwoord (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
-
to hammer (ground; bang; drum; spike)
Conjugations for hammer:
present
- hammer
- hammer
- hammers
- hammer
- hammer
- hammer
simple past
- hammered
- hammered
- hammered
- hammered
- hammered
- hammered
present perfect
- have hammered
- have hammered
- has hammered
- have hammered
- have hammered
- have hammered
past continuous
- was hammering
- were hammering
- was hammering
- were hammering
- were hammering
- were hammering
future
- shall hammer
- will hammer
- will hammer
- shall hammer
- will hammer
- will hammer
continuous present
- am hammering
- are hammering
- is hammering
- are hammering
- are hammering
- are hammering
subjunctive
- be hammered
- be hammered
- be hammered
- be hammered
- be hammered
- be hammered
diverse
- hammer!
- let's hammer!
- hammered
- hammering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor hammer:
Verwante woorden van "hammer":
Synoniemen voor "hammer":
Verwante definities voor "hammer":
Wiktionary: hammer
hammer
Cross Translation:
verb
hammer
-
(figuratively) To emphasize a point repeatedly
- hammer → inhameren; doorhameren
-
to strike repeatedly with a hammer, some other implement, the fist, etc
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hammer | → hamer | ↔ Hammer — Werkzeug bestehend aus Hammerkopf und Stiel |
• hammer | → afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan | ↔ battre — frapper de coups répétés. |
• hammer | → hamer | ↔ marteau — Outil percuteur |
• hammer | → hamer | ↔ marteau — Petite tringle de bois d’un piano |
• hammer | → hamer | ↔ marteau — Osselet de l’oreille |
• hammer | → afranselen; afrossen; dorsen | ↔ rosser — (familier, fr) battre quelqu’un violemment, le rouer de coups. |