Engels

Uitgebreide vertaling voor haggle (Engels) in het Nederlands

haggle:

to haggle werkwoord (haggles, haggled, haggling)

  1. to haggle (pinch and scrape; skimp; whittle; stint; go short)
    knibbelen; schrapen; knijpen; beknibbelen
    • knibbelen werkwoord (knibbel, knibbelt, knibbelde, knibbelden, geknibbeld)
    • schrapen werkwoord (schraap, schraapt, schraapte, schraapten, geschraapt)
    • knijpen werkwoord (knijp, knijpt, kneep, knepen, geknepen)
    • beknibbelen werkwoord (beknibbel, beknibbelt, beknibbelde, beknibbelden, beknibbeld)
  2. to haggle (bargain)
    afdingen; dingen
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • dingen werkwoord (ding, dingt, dingde, dingden, gedingd)
  3. to haggle (bargain; negotiate; mediate; negociate)
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

Conjugations for haggle:

present
  1. haggle
  2. haggle
  3. haggles
  4. haggle
  5. haggle
  6. haggle
simple past
  1. haggled
  2. haggled
  3. haggled
  4. haggled
  5. haggled
  6. haggled
present perfect
  1. have haggled
  2. have haggled
  3. has haggled
  4. have haggled
  5. have haggled
  6. have haggled
past continuous
  1. was haggling
  2. were haggling
  3. was haggling
  4. were haggling
  5. were haggling
  6. were haggling
future
  1. shall haggle
  2. will haggle
  3. will haggle
  4. shall haggle
  5. will haggle
  6. will haggle
continuous present
  1. am haggling
  2. are haggling
  3. is haggling
  4. are haggling
  5. are haggling
  6. are haggling
subjunctive
  1. be haggled
  2. be haggled
  3. be haggled
  4. be haggled
  5. be haggled
  6. be haggled
diverse
  1. haggle!
  2. let's haggle!
  3. haggled
  4. haggling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

haggle [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the haggle (bargain; chaffer)
    de onderhandeling; marchandering

Vertaal Matrix voor haggle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen bartering; haggling; shady dealings
dingen articles; goods; items; stuff; things
knijpen pinch
marchandering bargain; chaffer; haggle
onderhandeling bargain; chaffer; haggle
- haggling; wrangle; wrangling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen bargain; haggle; mediate; negociate; negotiate
afpingelen bargain; haggle; mediate; negociate; negotiate
beknibbelen go short; haggle; pinch and scrape; skimp; stint; whittle
dingen bargain; haggle
knibbelen go short; haggle; pinch and scrape; skimp; stint; whittle
knijpen go short; haggle; pinch and scrape; skimp; stint; whittle
marchanderen bargain; haggle; mediate; negociate; negotiate
onderhandelen bargain; haggle; mediate; negociate; negotiate
pingelen bargain; haggle; mediate; negociate; negotiate
schrapen go short; haggle; pinch and scrape; skimp; stint; whittle grate; scrape; scratch; scratch off; screech
sjacheren bargain; haggle; mediate; negociate; negotiate
- chaffer; higgle; huckster

Verwante woorden van "haggle":


Synoniemen voor "haggle":


Verwante definities voor "haggle":

  1. an instance of intense argument (as in bargaining)1
  2. wrangle (over a price, terms of an agreement, etc.)1
    • Let's not haggle over a few dollars1

Wiktionary: haggle

haggle
verb
  1. to argue for a better deal
haggle
verb
  1. door onderhandelen een prijs omlaag zien te krijgen
  2. op minder fatsoenlijke manier handel drijven

Cross Translation:
FromToVia
haggle afdingen feilschen — hartnäckig, kleinlich handeln, verhandeln
haggle sjacheren; marchanderen schachernabwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren
haggle afdingen; marchanderen; pingelen marchander — (sens 1)