Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- habitable:
- habit:
-
Wiktionary:
- habitable → bewoonbaar, bewoonbare
- habit → uitdossing, kledij, kleding, verslaving, tic, truitjes, uniform, habijt, pij, automatisme, gewoonte, aanwensel
- habit → zich, kleden
- habit → gewoonte, pij, gebruik, zede, usance, manie, idéé-fixe, stokpaardje, gril
Engels
Uitgebreide vertaling voor habitable (Engels) in het Nederlands
habitable:
-
habitable (livable)
bewoonbaar-
bewoonbaar bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor habitable:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bewoonbaar | habitable; livable | |
- | inhabitable |
Verwante woorden van "habitable":
Synoniemen voor "habitable":
Verwante definities voor "habitable":
Wiktionary: habitable
habitable
adjective
-
where humans or other animals can live
- habitable → bewoonbaar; bewoonbare
habitable vorm van habit:
-
the habit (custom)
-
the habit
-
the habit (singularity; peculiarity; oddity; oddness; heterogeneity; strangeness)
-
the habit (vestment; robe; sacerdotal vestment)
Vertaal Matrix voor habit:
Verwante woorden van "habit":
Synoniemen voor "habit":
Verwante definities voor "habit":
Wiktionary: habit
habit
Cross Translation:
noun
habit
-
outward appearance; attire; dress
- habit → uitdossing; kledij; kleding
-
addiction
- habit → verslaving; tic
-
piece of clothing worn uniformly for a specific activity
-
long piece of clothing worn by monks and nuns
-
action performed repeatedly and automatically, usually without awareness
- habit → tic; automatisme; gewoonte
-
an action done on a regular basis
- habit → gewoonte
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• habit | → gewoonte | ↔ Gewohnheit — eine unter gleichartigen Bedingungen reflexhaft entwickeln Reaktionsweise, die durch Wiederholung Stereotyp wurde und beim erleben gleichartiger Situationsbedingungen wie "automatisch" nach demselben Reaktionsschema ausführen wir |
• habit | → pij | ↔ Kutte — (umgangssprachlich) von Mönchen getragenes, langes und weites Gewand, eigentlich: Habit |
• habit | → gebruik; zede; gewoonte; usance | ↔ coutume — À trier |
• habit | → gebruik; gewoonte; usance | ↔ habitude — disposition acquérir par des actes réitérer. |
• habit | → manie | ↔ manie — médecine|fr folie qui n’est pas complet comme la démence et qui se manifeste par des accès intermittents. |
• habit | → idéé-fixe; manie; stokpaardje; gril | ↔ marotte — idée fixe |
Computer vertaling door derden: