Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- gauging:
- gauge:
-
Wiktionary:
- gauge → meten
- gauge → ijk, meter
- gauge → ijken, hechten aan, houden van, mogen, waarderen, begroten, schatten, taxeren, achten, achting hebben voor, achting toedragen, hoogachten
Engels
Uitgebreide vertaling voor gauging (Engels) in het Nederlands
gauging:
-
the gauging (adjusting; calibration)
-
the gauging
-
the gauging (calibration)
Vertaal Matrix voor gauging:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afregelen | adjusting; calibration; gauging | |
ijk | calibration; gauging | gauge; seal |
ijken | adjusting; calibration; gauging | |
ijking | calibration; gauging | |
instellen | adjusting; calibration; gauging | tuning |
peiling | gauging | bearing; have a person's number; sounding |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
instellen | adjust; establish; found; ground; lay the foundations; raise; tune | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
omtrent een idee | gauging |
Verwante woorden van "gauging":
gauge:
-
to gauge (measure)
-
to gauge (calibrate)
-
to gauge
diepte loden-
diepte loden werkwoord
-
Conjugations for gauge:
present
- gauge
- gauge
- gauges
- gauge
- gauge
- gauge
simple past
- gauged
- gauged
- gauged
- gauged
- gauged
- gauged
present perfect
- have gauged
- have gauged
- has gauged
- have gauged
- have gauged
- have gauged
past continuous
- was gauging
- were gauging
- was gauging
- were gauging
- were gauging
- were gauging
future
- shall gauge
- will gauge
- will gauge
- shall gauge
- will gauge
- will gauge
continuous present
- am gauging
- are gauging
- is gauging
- are gauging
- are gauging
- are gauging
subjunctive
- be gauged
- be gauged
- be gauged
- be gauged
- be gauged
- be gauged
diverse
- gauge!
- let's gauge!
- gauged
- gauging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the gauge (folding ruler)
-
the gauge (indicator)
-
the gauge (seal)
Vertaal Matrix voor gauge:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
duimstok | folding ruler; gauge | |
graadmeter | gauge; indicator | graduated scale |
ijk | gauge; seal | calibration; gauging |
ijkmerk | gauge; seal | |
indicator | gauge; indicator | indicator; scorecard indicator |
maatstaf | folding ruler; gauge | criterion; measure; norm; reagent; standard; test; touchstone |
maatstok | folding ruler; gauge | |
- | bore; caliber; calibre; gage; standard of measurement | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
diepte bepalen | gauge; measure | |
diepte loden | gauge | |
kalibreren | calibrate; gauge | calibrate |
meten | gauge; measure | |
opmeten | gauge; measure | |
peilen | gauge; measure | |
- | approximate; estimate; guess; judge | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | standard |
Verwante woorden van "gauge":
Synoniemen voor "gauge":
Verwante definities voor "gauge":
Wiktionary: gauge
gauge
Cross Translation:
verb
-
measure
- gauge → meten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gauge | → ijken | ↔ kalibrieren — (von Messgeräten) durch Messung von Gegenständen mit bekannten Werten einstellen, ohne in den Messprozess einzugreifen |
• gauge | → hechten aan; houden van; mogen; waarderen; begroten; schatten; taxeren; achten; achting hebben voor; achting toedragen; hoogachten | ↔ apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général). |
• gauge | → hechten aan; houden van; mogen; waarderen; begroten; schatten; taxeren; achten; achting hebben voor; achting toedragen; hoogachten | ↔ estimer — priser quelque chose, en apprécier, en déterminer la valeur. |
• gauge | → begroten; schatten; taxeren; waarderen | ↔ taxer — (vieilli) régler, fixer le prix des denrées, des marchandises, de quelque autre chose que ce soit. |
• gauge | → begroten; schatten; taxeren; waarderen | ↔ évaluer — estimer une chose quant à son prix, à sa valeur, à sa quantité, à sa durée. |