Engels

Uitgebreide vertaling voor furnish (Engels) in het Nederlands

furnish:

to furnish werkwoord (furnishes, furnished, furnishing)

  1. to furnish
    meubileren; inrichten
    • meubileren werkwoord (meubileer, meubileert, meubileerde, meubileerden, gemeubileerd)
    • inrichten werkwoord (richt in, richtte in, richtten in, ingericht)
  2. to furnish (deliver; provide; supply; )
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren werkwoord (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren werkwoord (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren werkwoord (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
  3. to furnish (clothe; upholster; cover)
    bekleden; van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
    • stofferen werkwoord (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)
  4. to furnish (provide; supply)
    verstrekken; verschaffen
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verschaffen werkwoord (verschaf, verschaft, verschafte, verschaften, verschaft)
  5. to furnish (deliver; bring; supply; )
    bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • rondbrengen werkwoord (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)
    • thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
  6. to furnish (dress o.s. up; fit out; deck out)
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen
  7. to furnish (provide)
    fourneren
    • fourneren werkwoord (fourneer, fourneert, fourneerde, fourneerden, gefourneerd)

Conjugations for furnish:

present
  1. furnish
  2. furnish
  3. furnishes
  4. furnish
  5. furnish
  6. furnish
simple past
  1. furnished
  2. furnished
  3. furnished
  4. furnished
  5. furnished
  6. furnished
present perfect
  1. have furnished
  2. have furnished
  3. has furnished
  4. have furnished
  5. have furnished
  6. have furnished
past continuous
  1. was furnishing
  2. were furnishing
  3. was furnishing
  4. were furnishing
  5. were furnishing
  6. were furnishing
future
  1. shall furnish
  2. will furnish
  3. will furnish
  4. shall furnish
  5. will furnish
  6. will furnish
continuous present
  1. am furnishing
  2. are furnishing
  3. is furnishing
  4. are furnishing
  5. are furnishing
  6. are furnishing
subjunctive
  1. be furnished
  2. be furnished
  3. be furnished
  4. be furnished
  5. be furnished
  6. be furnished
diverse
  1. furnish!
  2. let's furnish!
  3. furnished
  4. furnishing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor furnish:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afleveren delivering; turning out
bestellen ordering
inrichten furnishing; furniture; home furnishings; provisioning
leveren provisioning; supplying
overtrekken tracing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply
afleveren bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
bekleden clothe; cover; furnish; upholster cover; cover up
bestellen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave; order
bezorgen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
brengen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; bring along; carry; deliver; deliver to the door; hand over; leave
fourneren furnish; provide
inrichten furnish arrange; instal; install; provision; set up
leveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply deliver; do s.o. a bad turn; put it over on s.o.
meubileren furnish
optooien deck out; dress o.s. up; fit out; furnish
overhandigen bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply bring; delate; deliver; deliver to the door; deliver up; extend; give; give to; hand; hand in; hand over; leave; offer; pass; present with; surrender; turn in
overtrekken clothe; cover; furnish; upholster cover; cover up; trace
rondbrengen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply
stofferen clothe; cover; furnish; upholster
thuisbezorgen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
toeleveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply
van bekleding voorzien clothe; cover; furnish; upholster
verschaffen furnish; provide; supply
verstrekken furnish; provide; supply administer; apply; deliver; dispense; give; hand over to; nurse; pour in; provide
zich uitdossen deck out; dress o.s. up; fit out; furnish
zich uitmonsteren deck out; dress o.s. up; fit out; furnish
- provide; render; supply
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- supply

Verwante woorden van "furnish":


Synoniemen voor "furnish":


Verwante definities voor "furnish":

  1. give something useful or necessary to1
  2. provide or equip with furniture1
    • We furnished the house in the Biedermeyer style1

Wiktionary: furnish

furnish
verb
  1. to provide with furniture

Cross Translation:
FromToVia
furnish verstrekken liefern — (Informationen) recherchieren und weitergeben
furnish bestellen; leveren; afleveren; toevoeren fournirpourvoir, approvisionner.
furnish afzetten; beslaan; garneren; stofferen; uitmonsteren garnir — militaire|fr armer, munir un dispositif de défense d'éléments ou de troupes nécessaires à sa défense, à sa protection.
furnish bestellen; leveren; afleveren; toevoeren; in de steek laten; laten varen; verlaten; vergeven; weggeven; wegschenken; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken livrer — Traductions à trier suivant le sens
furnish aankleden; meubileren meublergarnir de meubles.