Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal forwardness

Vertaal forwardness van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. forwardness:
  2. forward:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor forwardness (Engels) in het Nederlands

forwardness:

forwardness [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the forwardness (impudence; boldness; nerve; cheekiness; sauciness)
    grote mond hebben; brutaal zijn
  2. the forwardness
    de onbeschroomdheid

Vertaal Matrix voor forwardness:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brutaal zijn boldness; cheekiness; forwardness; impudence; nerve; sauciness
grote mond hebben boldness; cheekiness; forwardness; impudence; nerve; sauciness
onbeschroomdheid forwardness
- bumptiousness; cockiness; eagerness; pushiness; readiness; zeal
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- impertinence; inquisitiveness; insolence

Verwante woorden van "forwardness":


Synoniemen voor "forwardness":


Verwante definities voor "forwardness":

  1. prompt willingness1
    • he tried to explain his forwardness in battle1
  2. an advanced stage1
    • the forwardness of the harvest this year1
    • the arts are in no kind of forwardness in this matter1
  3. offensive boldness and assertiveness1

forward:

to forward werkwoord (forwards, forwarded, forwarding)

  1. to forward (advance)
    naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen
  2. to forward (send; remit; send to)
    zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen
    • zenden werkwoord (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • opsturen werkwoord (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden werkwoord (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • iem. iets sturen werkwoord
    • posten werkwoord (post, postte, postten, gepost)
    • overmaken werkwoord (maak over, maakt over, maakte over, maakten over, overgemaakt)
    • doen toekomen werkwoord
  3. to forward (send after)
    nasturen
    • nasturen werkwoord (stuur na, stuurt na, stuurde na, stuurden na, nagestuurd)
  4. to forward (send on; redirect)
    doorzenden; doorsturen
    • doorzenden werkwoord (zend door, zendt door, zond door, zonden door, doorgezonden)
    • doorsturen werkwoord (stuur door, stuurt door, stuurde door, stuurden door, doorgestuurd)
  5. to forward
    – To send a received e-mail message or calendar item, either modified or in its entirety, to a new recipient. 2
    doorsturen
    • doorsturen werkwoord (stuur door, stuurt door, stuurde door, stuurden door, doorgestuurd)
  6. to forward
    – To move a call to another phone before the call is answered. 2
    doorverbinden
    • doorverbinden werkwoord (verbind door, verbindt door, verbond door, verbonden door, doorverbonden)

Conjugations for forward:

present
  1. forward
  2. forward
  3. forwards
  4. forward
  5. forward
  6. forward
simple past
  1. forwarded
  2. forwarded
  3. forwarded
  4. forwarded
  5. forwarded
  6. forwarded
present perfect
  1. have forwarded
  2. have forwarded
  3. has forwarded
  4. have forwarded
  5. have forwarded
  6. have forwarded
past continuous
  1. was forwarding
  2. were forwarding
  3. was forwarding
  4. were forwarding
  5. were forwarding
  6. were forwarding
future
  1. shall forward
  2. will forward
  3. will forward
  4. shall forward
  5. will forward
  6. will forward
continuous present
  1. am forwarding
  2. are forwarding
  3. is forwarding
  4. are forwarding
  5. are forwarding
  6. are forwarding
subjunctive
  1. be forwarded
  2. be forwarded
  3. be forwarded
  4. be forwarded
  5. be forwarded
  6. be forwarded
diverse
  1. forward!
  2. let's forward!
  5. forwarded
  6. forwarding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

forward bijvoeglijk naamwoord

  1. forward
    voorwaarts
  2. forward (progressive; sophisticated; advanced)
    progressief; geavanceerd; vooruitstrevend
  3. forward (onwards; forth; along)
    voort
  4. forward (well bred; polite; well-mannered; )
    beleefd; beschaafd; voorkomend; welopgevoed; wellevend; gemanierd
  5. forward (pliant; approachable; responsive; )
    toegankelijk; aanspreekbaar; toeschietelijk; benaderbaar; genaakbaar

forward [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the forward (striker; attacker)
    de spitsspeler; de aanvaller; de voorhoedespeler; de voorspeler

Vertaal Matrix voor forward:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvaller attacker; forward; striker assaulter; attacker; raider; violater
posten mailing; posting
spitsspeler attacker; forward; striker
voorhoedespeler attacker; forward; striker
voorspeler attacker; forward; striker
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doen toekomen forward; remit; send; send to
doorsturen forward; redirect; send on
doorverbinden forward connect; put through; transfer
doorzenden forward; redirect; send on
iem. iets sturen forward; remit; send; send to
naar voren plaatsen advance; forward
nasturen forward; send after
opsturen forward; remit; send; send to send
overmaken forward; remit; send; send to
posten forward; remit; send; send to mail; post; send; station
toezenden forward; remit; send; send to send
vervroegen advance; forward
vroeger uitvoeren dan gepland advance; forward
zenden forward; remit; send; send to be at the wheel; drive; emanate; emit; exude; mail; send; send out; ship; steer; supply
- send on
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanspreekbaar approachable; complaisant; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; responsive
beleefd chivalrous; civil; complaisant; courteous; courtly; forward; mannerly; obliging; pliable; pliant; polite; responsive; well bred; well educated; well-educated; well-mannered
benaderbaar approachable; complaisant; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; responsive accessible; amenable; approachable; frank; open
beschaafd chivalrous; civil; complaisant; courteous; courtly; forward; mannerly; obliging; pliable; pliant; polite; responsive; well bred; well educated; well-educated; well-mannered chivalrous; civil; civilised; civilized; courteous; cultivated; cultured; dignified; polite; proper; properly; reputable; respectable; well-mannered
geavanceerd advanced; forward; progressive; sophisticated advanced; far advanced
gemanierd chivalrous; civil; complaisant; courteous; courtly; forward; mannerly; obliging; pliable; pliant; polite; responsive; well bred; well educated; well-educated; well-mannered
progressief advanced; forward; progressive; sophisticated
toegankelijk approachable; complaisant; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; responsive accessible; achievable; amenable; approachable; driveable; frank; open; realizable; within reach
toeschietelijk approachable; complaisant; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; responsive obliging
voorkomend chivalrous; civil; complaisant; courteous; courtly; forward; mannerly; obliging; pliable; pliant; polite; responsive; well bred; well educated; well-educated; well-mannered benevolent; considerate; courteous; courtly; good-natured; kind; mild; obliging; polite
vooruitstrevend advanced; forward; progressive; sophisticated
voorwaarts forward
wellevend chivalrous; civil; complaisant; courteous; courtly; forward; mannerly; obliging; pliable; pliant; polite; responsive; well bred; well educated; well-educated; well-mannered courteous
welopgevoed chivalrous; civil; complaisant; courteous; courtly; forward; mannerly; obliging; pliable; pliant; polite; responsive; well bred; well educated; well-educated; well-mannered chivalrous; courteous; dignified; proper; properly; reputable; respectable; well-mannered
- advancing; forward-moving
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voort along; forth; forward; onwards
- ahead; fore; forrad; forrader; forrard; forth; forwards; frontward; frontwards; onward; onwards
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorverbinden call forwarding
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- advanced; along; attacker; dispatch; on; precocious; send; striker
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genaakbaar approachable; complaisant; forward; graciously; obliging; pliable; pliant; responsive accessible; amenable; approachable; frank; open

Verwante woorden van "forward":


Synoniemen voor "forward":


Antoniemen van "forward":


Verwante definities voor "forward":

  1. at or near or directed toward the front1
    • the forward section of the aircraft1
    • a forward plunge down the stairs1
    • forward motion1
  2. of the transmission gear causing forward movement in a motor vehicle1
    • in a forward gear1
  3. used of temperament or behavior; lacking restraint or modesty1
    • a forward child badly in need of discipline1
  4. moving forward1
  5. in a forward direction1
    • they went slowly forward in the mud1
  6. at or to or toward the front1
    • he faced forward1
    • step forward1
  7. toward the future; forward in time1
    • I look forward to seeing you1
  8. forward in time or order or degree1
  9. near or toward the bow of a ship or cockpit of a plane1
    • the captain went fore (or forward) to check the instruments1
  10. a position on a basketball, soccer, or hockey team1
  11. the person who plays the position of forward in certain games, such as basketball, soccer, or hockey1
  12. send or ship onward from an intermediate post or station in transit1
    • forward my mail1
  13. To send a received e-mail message or calendar item, either modified or in its entirety, to a new recipient.2
  14. To move a call to another phone before the call is answered.2

Wiktionary: forward

forward
verb
  1. send (something received) to a third party
forward
verb
  1. iets wat men ontvangen heeft aan de volgende persoon geven
  2. iets dat ontvangen is weer verder sturen
Cross Translation:
FromToVia
• forward → spits; aanvaller ↔ Stürmer — Sport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen.
• forward → schaamteloos; ondeugend ↔ effronté — Qui n’a honte de rien.
• forward → afzenden; expediëren; verzenden ↔ expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose.
• forward → verleden; voorafgaand; voorgaand; vorig; vroeger ↔ précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0674 seconde
Page rendered in 1.0 seconds