Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- forgiving:
- forgive:
-
Wiktionary:
- forgiving → genadig, vergevensgezind
- forgive → vergeven
- forgive → vergeven, excuseren, verontschuldigen, verschonen, billijken, in het gelijk stellen, rechtvaardigen, begenadigen
Engels
Uitgebreide vertaling voor forgiving (Engels) in het Nederlands
forgiving:
-
forgiving
vergevingsgezind; genadig; verzoenend; clement-
vergevingsgezind bijvoeglijk naamwoord
-
genadig bijvoeglijk naamwoord
-
verzoenend bijvoeglijk naamwoord
-
clement bijvoeglijk naamwoord
-
-
forgiving (charitabel; merciful; lenient; gracious; clement)
barmhartig; vergevend; genaderijk-
barmhartig bijvoeglijk naamwoord
-
vergevend bijvoeglijk naamwoord
-
genaderijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
the forgiving (clemency)
Vertaal Matrix voor forgiving:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
genade | clemency; forgiving | absolution; benevolence; clemency; excuse; forgiveness; forgivingness; grace; loving kindness; mercy; pardon; remission |
vergevingsgezindheid | clemency; forgiving | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
barmhartig | charitabel; clement; forgiving; gracious; lenient; merciful | compassionate; merciful; piteous |
clement | forgiving | gentle |
genadig | forgiving | |
vergevingsgezind | forgiving | |
verzoenend | forgiving | |
- | absolvitory; exonerative | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
genaderijk | charitabel; clement; forgiving; gracious; lenient; merciful | |
vergevend | charitabel; clement; forgiving; gracious; lenient; merciful |
Verwante woorden van "forgiving":
Synoniemen voor "forgiving":
Antoniemen van "forgiving":
Verwante definities voor "forgiving":
forgive:
-
to forgive (excuse; pardon; give away; misdeal)
vergeven; vergiffenis schenken-
vergiffenis schenken werkwoord (schenk vergiffenis, schenkt vergiffenis, schonk vergiffenis, schonken vergiffenis, vergiffenis geschonken)
-
to forgive (let off)
kwijtschelden-
kwijtschelden werkwoord (scheld kwijt, scheldt kwijt, schold kwijt, scholden kwijt, kwijtgescholden)
-
-
to forgive (excuse)
Conjugations for forgive:
present
- forgive
- forgive
- forgives
- forgive
- forgive
- forgive
simple past
- forgave
- forgave
- forgave
- forgave
- forgave
- forgave
present perfect
- have forgiven
- have forgiven
- has forgiven
- have forgiven
- have forgiven
- have forgiven
past continuous
- was forgiving
- were forgiving
- was forgiving
- were forgiving
- were forgiving
- were forgiving
future
- shall forgive
- will forgive
- will forgive
- shall forgive
- will forgive
- will forgive
continuous present
- am forgiving
- are forgiving
- is forgiving
- are forgiving
- are forgiving
- are forgiving
subjunctive
- be forgiven
- be forgiven
- be forgiven
- be forgiven
- be forgiven
- be forgiven
diverse
- forgive!
- let's forgive!
- forgiven
- forgiving
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor forgive:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
excuseren | excuse; forgive | apologise; apologize; excuse; pardon |
kwijtschelden | forgive; let off | |
vergeven | excuse; forgive; give away; misdeal; pardon | give away |
vergiffenis schenken | excuse; forgive; give away; misdeal; pardon | |
verschonen | excuse; forgive | consider; save; spare |
Verwante woorden van "forgive":
Synoniemen voor "forgive":
Verwante definities voor "forgive":
Wiktionary: forgive
forgive
Cross Translation:
verb
forgive
-
transitive, to pardon
- forgive → vergeven
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• forgive | → vergeven | ↔ verzeihen — jemandem etwas nachsehen |
• forgive | → excuseren; verontschuldigen; verschonen; billijken; in het gelijk stellen; rechtvaardigen; begenadigen; vergeven | ↔ excuser — disculper dans une certaine mesure, présenter une personne ou une action comme moins coupable qu’elle ne sembler. |
• forgive | → begenadigen; vergeven | ↔ pardonner — accorder le pardon d’une faute commettre, ne garder aucun ressentiment d’une injure recevoir. — usage En ce sens il a toujours le nom de la chose pour complément direct et le nom de la personne pour complément indirect avec la préposition. |