Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal forced

Vertaal forced van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. forced:
  2. force:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor forced (Engels) in het Nederlands

forced:

forced bijvoeglijk naamwoord

  1. forced (involuntary; compulsory; obligatory; )
    verplicht; gedwongen; onvrijwillig; geforceerd
  2. forced (artificial; enforced; strained; unnatural)
    gedwongen; gemaakt; onnatuurlijk; geforceerd; gemaakte gevoelens

Vertaal Matrix voor forced:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geforceerd artificial; committed; compulsory; enforced; forced; forcible; indebted; involuntary; obligatory; obliged; strained; tied; unnatural
gemaakt artificial; enforced; forced; strained; unnatural affected; artificial; created; faked; feigned; made; manufactured; pretended; produced
onnatuurlijk artificial; enforced; forced; strained; unnatural affected; artificial; faked; feigned; pretended
onvrijwillig committed; compulsory; forced; forcible; indebted; involuntary; obligatory; obliged; tied
verplicht committed; compulsory; forced; forcible; indebted; involuntary; obligatory; obliged; tied bound; committed; compulsory; mandatory; obligatory; obliged; required
- constrained; strained
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- far-fetched; forced and compelled; strained
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gedwongen artificial; committed; compulsory; enforced; forced; forcible; indebted; involuntary; obligatory; obliged; strained; tied; unnatural
gemaakte gevoelens artificial; enforced; forced; strained; unnatural

Verwante woorden van "forced":


Synoniemen voor "forced":


Verwante definities voor "forced":

  1. lacking spontaneity; not natural1
    • forced heartiness1
  2. made necessary by an unexpected situation or emergency1
    • a forced landing1
  3. forced or compelled1
    • promised to abolish forced labor1
  4. produced by or subjected to forcing1
    • forced-air heating1
    • furnaces of the forced-convection type1
    • forced convection in plasma generators1

forced vorm van force:

force [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the force (power; strength; capacity; authority)
    het vermogen; de kracht; de macht
    • vermogen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • macht [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the force (violence; strength)
    het geweld
    • geweld [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the force (motor; drive; propulsion; propelling-force)
    de motor; de aandrijving
    • motor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aandrijving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. the force (pressing on)
    forceren; opdringen
  5. the force (manpower)
    de mankracht
  6. the force (armed forces; army; military forces; )
    – a unit that is part of some military service 1
    het leger; heir; de legermacht; de strijdmacht; de krijgsmacht
  7. the force (armed forces; army; military force; military)
    – a unit that is part of some military service 1
    het leger; de krijgsmacht; de legermacht; de strijdmacht; de troepenmacht
  8. the force (driving force; motive power; propulsion)
    de drijfkracht; de aandrijfkracht; de stuwkracht

to force werkwoord (forces, forced, forcing)

  1. to force (compel; oblige; coerce)
    – to cause to do through pressure or necessity, by physical, moral or intellectual means : 1
    dwingen; forceren
    • dwingen werkwoord (dwing, dwingt, dwong, dwongen, gedwongen)
    • forceren werkwoord (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)
  2. to force
    opdringen
    • opdringen werkwoord (dring op, dringt op, drong op, drongen op, opgedrongen)
  3. to force
    doordrijven
    • doordrijven werkwoord (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)
  4. to force (compel; oblige; oblige to)
    dwingen te doen; dwingen
  5. to force (oblige to; compel; oblige)
    – to cause to do through pressure or necessity, by physical, moral or intellectual means : 1
    noodzaken tot
    • noodzaken tot werkwoord (noodzaak tot, noodzaakt tot, noodzaakte tot, noodzaakten tot, genoodzaakt tot)
  6. to force (decree; dedicate; commission; )
    opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; verordonneren; gelasten; gebieden; commanderen
    • opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • verordenen werkwoord (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
    • verordonneren werkwoord (verordonneer, verordonneert, verordonneerde, verordonneerden, verordonneerd)
    • gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
    • commanderen werkwoord (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)

Conjugations for force:

present
  1. force
  2. force
  3. forces
  4. force
  5. force
  6. force
simple past
  1. forced
  2. forced
  3. forced
  4. forced
  5. forced
  6. forced
present perfect
  1. have forced
  2. have forced
  3. has forced
  4. have forced
  5. have forced
  6. have forced
past continuous
  1. was forcing
  2. were forcing
  3. was forcing
  4. were forcing
  5. were forcing
  6. were forcing
future
  1. shall force
  2. will force
  3. will force
  4. shall force
  5. will force
  6. will force
continuous present
  1. am forcing
  2. are forcing
  3. is forcing
  4. are forcing
  5. are forcing
  6. are forcing
subjunctive
  1. be forced
  2. be forced
  3. be forced
  4. be forced
  5. be forced
  6. be forced
diverse
  1. force!
  2. let's force!
  5. forced
  6. forcing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor force:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijfkracht driving force; force; motive power; propulsion
aandrijving drive; force; motor; propelling-force; propulsion driving mechanism; driving unit; propelling-force; propulsion; propulsive force
drijfkracht driving force; force; motive power; propulsion
forceren force; pressing on
geweld force; strength; violence violence
heir armed forces; army; force; forces; landforces; military force; military forces
kracht authority; capacity; force; power; strength ability; capacity; courage; drive; energy; fervor; fervour; fiber; fibre; fierceness; fortitude; gin; impetus; intensity; jenever; momentum; power; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness; vehemence; vigor; vigour; violence
krijgsmacht armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces armed forces
leger armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces burrow; camp; den; hole; lair
legermacht armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces
macht authority; capacity; force; power; strength authority; command; dominion; influence; mastery; power; rule
mankracht force; manpower manpower
motor drive; force; motor; propelling-force; propulsion bike; engine; motor; motorcycle
opdringen force; pressing on
strijdmacht armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces
stuwkracht driving force; force; motive power; propulsion drive; impetus; momentum; propelling-force; propulsion; propulsive force
troepenmacht armed forces; army; force; military; military force
vermogen authority; capacity; force; power; strength ability; capability; capacity; power; quality
verordenen declaring; decreeing; determine; dictating; ordering; prescribe; requiring
- effect; force out; force play; force-out; forcefulness; military force; military group; military unit; personnel; power; strength; violence
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevelen charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule charge; command; ordain; order
commanderen charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule be in command of; charge; command; order; preside; take the lead
decreteren charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule call; charge; command; decree; give notice of; ordain; order; proclaim; to declare; to decree; to ordain
doordrijven force
dwingen coerce; compel; force; oblige; oblige to enforce
dwingen te doen compel; force; oblige; oblige to
forceren coerce; compel; force; oblige adjourn; break down; enforce; overburden; overload; sever
gebieden charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule bid; charge; command; dictate; direct; instruct; ordain; order
gelasten charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule bid; charge; command; dictate; direct; instruct; ordain; order
noodzaken tot compel; force; oblige; oblige to
opdragen charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule aggravate; assign to; burden; charge; command; give an order; instruct; order
opdringen force
vermogen be able
verordenen charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule call; charge; command; give notice of; order; proclaim
verordonneren charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule
- coerce; draw; drive; hale; impel; pressure; pull; push; ram; squeeze; storm; thrust; wedge
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
kracht power
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- enforce; extort; wring
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leger bellicose; by force of arms; military; warlike

Verwante woorden van "force":


Synoniemen voor "force":


Antoniemen van "force":


Verwante definities voor "force":

  1. a putout of a base runner who is required to run; the putout is accomplished by holding the ball while touching the base to which the runner must advance before the runner reaches that base1
    • the shortstop got the runner at second on a force1
  2. an act of aggression (as one against a person who resists)1
    • he may accomplish by craft in the long run what he cannot do by force and violence in the short one1
  3. (of a law) having legal validity1
  4. physical energy or intensity1
    • he hit with all the force he could muster1
  5. a powerful effect or influence1
    • the force of his eloquence easily persuaded them1
  6. a unit that is part of some military service1
    • he sent Caesar a force of six thousand men1
  7. a group of people having the power of effective action1
    • he joined forces with a band of adventurers1
  8. group of people willing to obey orders1
    • a public force is necessary to give security to the rights of citizens1
  9. one possessing or exercising power or influence or authority1
    • may the force be with you1
    • the forces of evil1
  10. (physics) the influence that produces a change in a physical quantity1
    • force equals mass times acceleration1
  11. impose urgently, importunately, or inexorably1
    • She forced her diet fads on him1
  12. do forcibly; exert force1
    • Don't force it!1
  13. cause to move by pulling1
  14. force into or from an action or state, either physically or metaphorically1
  15. squeeze like a wedge into a tight space1
  16. take by force1
  17. urge or force (a person) to an action; constrain or motivate1
  18. move with force,1
  19. to cause to do through pressure or necessity, by physical, moral or intellectual means :1
    • She forced him to take a job in the city1
  20. In programming, to perform a particular action that would normally not occur. The term is most often used in the context of forcing data to be within a particular range of values-for example, forcing a divisor to be nonzero.2

Wiktionary: force

force
verb
  1. baseball To create an out by touching a base
  2. cause to occur, overcoming resistance
  3. compel (someone to do something)
noun
  1. law: unlawful violence or lawful compulsion
  2. law: legal validity
  3. magic trick in which the outcome is known to the magician beforehand
  4. ability to attack, control, or constrain
  5. group that aims to attack, control, or constrain
  6. physical quantity that denotes ability to accelerate a body
  7. anything that is able to make a big change in person or thing
force
noun
  1. het uitoefenen van macht om iemand tegen diens wil iets te laten doen of laten
  2. een uitwendige oorzaak die ongehinderd door andere krachten de bewegingstoestand van een lichaam verandert
verb
  1. iemand tegen zijn wil iets opleggen
  2. een beslissing afdwingen
  3. dwingen, verplichten
Cross Translation:
FromToVia
• force → kracht ↔ Kraft — Physik, Mechanik: Größe, die je größer desto mehr den Bewegungszustand eines Körpers verändert oder ihn deformiert, und von deren Zustandekommen die Mechanik absehen kann
• force → dwang ↔ Zwang — innerer oder äußerer Druck, etwas zu tun
• force → dwingen; afdwingen ↔ erzwingen — etwas (von jemandem) mit Zwang oder psychischem Druck erreichen
• force → dwingen ↔ zwingen — mit Gewalt zu etwas bringen
• force → forceren; opdringen ↔ contraindre — obliger quelqu’un par force, par violence ou par quelque grave considération, à faire quelque chose contre son gré.
• force → onthechting; afdeling; detachement; team ↔ détachement — action de se détacher ou état de celui qui s’est détaché d’une passion, d’un sentiment, de tout ce qui peut captiver trop l’esprit ou le cœur.
• force → kracht; macht; sterkte ↔ force — faculté naturelle d’agir vigoureusement, en particulier en parlant de l’homme et des animaux.
• force → accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; in kassen kweken; murw maken ↔ forcer — briser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
• force → afdeling; detachement; team; groepering; groep ↔ groupe — ensemble de personnes, voire d’animaux.
• force → forceren; opdringen; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; aanslaan; belasten; belasting heffen op; veraccijnzen; dwingen; noodzaken; verplichten; zich opdringen ↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens
• force → kracht; rijk; staat; heerschappij; mogendheid; macht; sterkte ↔ puissance — pouvoir d’imposer son autorité.
• force → verkrachten ↔ violer — Avoir un rapport sexuel avec quelqu’un sans son consentement
• force → equipe; ploeg; team; afdeling; detachement ↔ équipe — groupe de travailleurs attacher à un travail spécial.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van forced







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1210 seconde
Page rendered in 1.0 seconds