Engels

Uitgebreide vertaling voor flourish (Engels) in het Nederlands

flourish:

to flourish werkwoord (flourishes, flourished, flourishing)

  1. to flourish (bloom; prosper)
    bloeien; goed lopen; floreren
    • bloeien werkwoord (bloei, bloeit, bloeide, bloeiden, gebloeid)
    • goed lopen werkwoord (loop goed, loopt goed, liep goed, liepen goed, goed gelopen)
    • floreren werkwoord (floreer, floreert, floreerde, floreerden, gefloreerd)
  2. to flourish (bloom; prosper)
    tot bloei komen; ontplooien; opfleuren; tot volle wasdom komen; opbloeien
    • tot bloei komen werkwoord (kom tot bloei, komt tot bloei, kwam tot bloei, kwamen tot bloei, tot bloei gekomen)
    • ontplooien werkwoord (ontplooi, ontplooit, ontplooide, ontplooiden, ontplooid)
    • opfleuren werkwoord (fleur op, fleurt op, fleurde op, fleurden op, opgefleurd)
    • opbloeien werkwoord (bloei op, bloeit op, bloeide op, bloeiden op, opgebloeid)
  3. to flourish (boom; prosper; blossom; )
    tot hoogconjunctuur komen; bloeien
  4. to flourish (twirl; frizz)
    kroelen
    • kroelen werkwoord (kroel, kroelt, kroelde, kroelden, gekroeld)
  5. to flourish (frizz; crisp; twirl; form circles)
    kroezen
    • kroezen werkwoord (kroes, kroest, kroesde, kroesden, gekroesd)

Conjugations for flourish:

present
  1. flourish
  2. flourish
  3. flourishes
  4. flourish
  5. flourish
  6. flourish
simple past
  1. flourished
  2. flourished
  3. flourished
  4. flourished
  5. flourished
  6. flourished
present perfect
  1. have flourished
  2. have flourished
  3. has flourished
  4. have flourished
  5. have flourished
  6. have flourished
past continuous
  1. was flourishing
  2. were flourishing
  3. was flourishing
  4. were flourishing
  5. were flourishing
  6. were flourishing
future
  1. shall flourish
  2. will flourish
  3. will flourish
  4. shall flourish
  5. will flourish
  6. will flourish
continuous present
  1. am flourishing
  2. are flourishing
  3. is flourishing
  4. are flourishing
  5. are flourishing
  6. are flourishing
subjunctive
  1. be flourished
  2. be flourished
  3. be flourished
  4. be flourished
  5. be flourished
  6. be flourished
diverse
  1. flourish!
  2. let's flourish!
  3. flourished
  4. flourishing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor flourish:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tot bloei komen blooming; blossom
- brandish; fanfare; tucket
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bloeien bloom; blossom; boom; do well; flourish; go well; keep good time; prosper; thrive
floreren bloom; flourish; prosper
goed lopen bloom; flourish; prosper
kroelen flourish; frizz; twirl
kroezen crisp; flourish; form circles; frizz; twirl
ontplooien bloom; flourish; prosper blossom; develop; fill out; grow in size; unfold
opbloeien bloom; flourish; prosper expose; open oneself up
opfleuren bloom; flourish; prosper brighten up; cheer up; comfort; gladden; liven up
tot bloei komen bloom; flourish; prosper
tot hoogconjunctuur komen bloom; blossom; boom; do well; flourish; go well; keep good time; prosper; thrive
tot volle wasdom komen bloom; flourish; prosper
- boom; brandish; expand; fly high; prosper; thrive; wave
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
bloeien flower
- curl; fanfare; tap

Verwante woorden van "flourish":


Synoniemen voor "flourish":


Verwante definities voor "flourish":

  1. (music) a short lively tune played on brass instruments1
    • he entered to a flourish of trumpets1
  2. the act of waving1
  3. a display of ornamental speech or language1
  4. a showy gesture1
    • she entered with a great flourish1
  5. an ornamental embellishment in writing1
  6. grow vigorously1
  7. move or swing back and forth1
  8. make steady progress; be at the high point in one's career or reach a high point in historical significance or importance1

Wiktionary: flourish

flourish
noun
  1. dramatic gesture
  2. ornamentation
verb
  1. to make bold, sweeping movements
  2. to prosper or fare well
  3. to be in a period of greatest influence
  4. to thrive or grow well
flourish
verb
  1. het bijzonder goed maken
noun
  1. draai, zwaai

Cross Translation:
FromToVia
flourish slingeren; swingen; zwaaien; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden agiter — Traductions à trier suivant le sens
flourish slingeren; swingen; zwaaien brandiragiter dans sa main une arme, comme si on se préparer à frapper.
flourish bloeien; floreren fleurirproduire des fleurs, se couvrir de fleurs, ou être en fleurs.
flourish bloeien; floreren; gedijen; tieren; vooruitkomen; welvaren prospérer — Être heureux, avoir la fortune favorable.

Verwante vertalingen van flourish