Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
fix:
- aanpassen; bijstellen; repareren; herstellen; fiksen; maken; rechtzetten; goedmaken; fixeren; onuitwisbaar maken; afstemmen; regelen; afstellen; vastleggen; aan een touw vastleggen; verhelpen; klaren; in orde maken; afdoen; aanhechten; bevestigen; hechten; schikken; voor elkaar krijgen; klaarspelen; flikken; rechtstrijken; vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken; iets regelen
- impasse
-
Wiktionary:
- fix → repareren
- fix → bevestigen, vastzetten, verhelpen
- fix → aandoen, aanrichten, stichten, teweegbrengen, veroorzaken, determineren, nauwkeurig bepalen, belezen, bewegen, doen besluiten, overhalen, bepalen, bevestigen, fixeren, tuigeren, vastmaken, vaststellen, definiëren, omschrijven, herstellen, maken, repareren, verhelpen, verstellen, restaureren, weer op de troon brengen, overdoen, overmaken, weer goed maken
Engels
Uitgebreide vertaling voor fix (Engels) in het Nederlands
fix:
-
to fix (adjust; repair)
-
to fix (repair; restore; mend)
-
to fix (make something permanent)
-
to fix (adjust; tune)
-
to fix (fasten to a rope; moor; fasten; tie up)
-
to fix (remedy)
-
to fix (finish; have finished; have ended)
klaren; in orde maken; regelen; afdoen-
in orde maken werkwoord (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
-
to fix (attach; fasten)
-
to fix (arrange; regulate; settle; order)
-
to fix (manage; cope; bring off; pull off)
-
to fix (pull it off; manage; get done; fix it up; finish; pull the trick)
-
to fix (make good; rectify; put straight; set right; correct)
-
to fix (button up; button; knot; tie; tie on; bind together; attach; bind; tie up; tie together; fasten)
vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken-
aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
-
aan elkaar binden werkwoord
-
to fix (arrange something)
iets regelen-
iets regelen werkwoord
-
Conjugations for fix:
present
- fix
- fix
- fixes
- fix
- fix
- fix
simple past
- fixed
- fixed
- fixed
- fixed
- fixed
- fixed
present perfect
- have fixed
- have fixed
- has fixed
- have fixed
- have fixed
- have fixed
past continuous
- was fixing
- were fixing
- was fixing
- were fixing
- were fixing
- were fixing
future
- shall fix
- will fix
- will fix
- shall fix
- will fix
- will fix
continuous present
- am fixing
- are fixing
- is fixing
- are fixing
- are fixing
- are fixing
subjunctive
- be fixed
- be fixed
- be fixed
- be fixed
- be fixed
- be fixed
diverse
- fix!
- let's fix!
- fixed
- fixing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the fix (deadlock; impasse; stalemate; blind alley)
Vertaal Matrix voor fix:
Verwante woorden van "fix":
Synoniemen voor "fix":
Antoniemen van "fix":
Verwante definities voor "fix":
Wiktionary: fix
fix
Cross Translation:
noun
fix
-
an instance of fixing
- fix → repareren
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fix | → aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen | ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément. |
• fix | → bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; definiëren; omschrijven | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |
• fix | → herstellen; maken; repareren; verhelpen; verstellen; restaureren; weer op de troon brengen; overdoen; overmaken | ↔ refaire — Réparer, raccommoder, rajuster une chose ruinée ou abîmée. (Sens général) |
• fix | → herstellen; maken; repareren; verhelpen; verstellen; weer goed maken | ↔ remédier — porter remède, apporter du remède. |
• fix | → herstellen; maken; repareren; verhelpen; verstellen | ↔ réparer — remettre en état ce qui endommager. |