Engels

Uitgebreide vertaling voor fire (Engels) in het Nederlands

fire:

to fire werkwoord (fires, fired, firing)

  1. to fire (dismiss; discharge; lay off; )
    ontslaan; wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen
    • ontslaan werkwoord (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • ontheffen werkwoord (onthef, ontheft, onthief, onthieven, ontheven)
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • uitsturen werkwoord (stuur uit, stuurt uit, stuurde uit, stuurden uit, uitgestuurd)
  2. to fire (fusillade; shoot; fire a shot)
    schieten; vuren; afvuren; schoten lossen; afschieten
    • schieten werkwoord (schiet, schoot, schoten, geschoten)
    • vuren werkwoord (vuur, vuurt, vuurde, vuurden, gevuurd)
    • afvuren werkwoord (vuur af, vuurt af, vuurde af, vuurden af, afgevuurd)
    • schoten lossen werkwoord (los schoten, lost schoten, loste schoten, losten schoten, schoten gelost)
    • afschieten werkwoord (schiet af, schoot af, schoten af, afgeschoten)
  3. to fire (be discharged; discharge; dismiss; )
    afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten
    • afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)
    • afvloeien werkwoord (vloei af, vloeit af, vloeide af, vloeiden af, afgevloeid)
    • van zijn positie verdrijven werkwoord (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
    • congé geven werkwoord
    • eruit gooien werkwoord (gooi eruit, gooit eruit, gooide eruit, gooiden eruit, eruit gegooid)
    • aan de dijk zetten werkwoord (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)
  4. to fire (burn to a cinder; burn out; burn down; )
    afbranden; platbranden; leegbranden; uitbranden
    • afbranden werkwoord (brand af, brandt af, brandde af, brandden af, afgebrand)
    • platbranden werkwoord (brand plat, brandt plat, brandde plat, brandden plat, plat gebrand)
    • leegbranden werkwoord
    • uitbranden werkwoord (brand uit, brandt uit, brandde uit, brandden uit, uitgebrand)
  5. to fire (incite; encourage; cheer on; inspire; strike into)
    aanmoedigen; toejuichen; bezielen; aanvuren
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • toejuichen werkwoord (juich toe, juicht toe, juichte toe, juichten toe, toegejuicht)
    • bezielen werkwoord (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
    • aanvuren werkwoord (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)

Conjugations for fire:

present
  1. fire
  2. fire
  3. fires
  4. fire
  5. fire
  6. fire
simple past
  1. fired
  2. fired
  3. fired
  4. fired
  5. fired
  6. fired
present perfect
  1. have fired
  2. have fired
  3. has fired
  4. have fired
  5. have fired
  6. have fired
past continuous
  1. was firing
  2. were firing
  3. was firing
  4. were firing
  5. were firing
  6. were firing
future
  1. shall fire
  2. will fire
  3. will fire
  4. shall fire
  5. will fire
  6. will fire
continuous present
  1. am firing
  2. are firing
  3. is firing
  4. are firing
  5. are firing
  6. are firing
subjunctive
  1. be fired
  2. be fired
  3. be fired
  4. be fired
  5. be fired
  6. be fired
diverse
  1. fire!
  2. let's fire!
  3. fired
  4. firing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

fire [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the fire (blaze; flames)
    het vuur; de brand; de fik
    • vuur [het ~] zelfstandig naamwoord
    • brand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • fik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the fire (stove; heater)
    de verwarming; de kachel
    • verwarming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kachel [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the fire (shooting)
    schieten; het vuren
    • schieten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • vuren [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the fire (passion; heartiness; ardor; )
    de passie; de hartstocht; de overgave; de vurigheid; hartstochtelijkheid; het vuur; de gloed
  5. the fire
    kleine kachel; het kacheltje
  6. the fire
    de brand
    • brand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. the fire (hearth-fire)
    het haardvuur

Vertaal Matrix voor fire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmoedigen encouragement; encouraging; impelling; inciting; motivation; stimulation; support; turning on
aanvuren encouragement; motivation; stimulation; support
afdanken discharge; dismissal; firing
afschieten shooting
afvloeien draining away; flowing away; running away
afvuren shooting
brand blaze; fire; flames
fik blaze; fire; flames
gloed ardor; ardour; craze; fieriness; fire; heartiness; passion ardor; ardour; assiduity; diligence; fervor; fervour; gleam; glimmer; glow; glow effect; lucidity; luminosity; outer glow; radiance; shine; warmth; zeal; zest; élan
haardvuur fire; hearth-fire
hartstocht ardor; ardour; craze; fieriness; fire; heartiness; passion ardor; ardour; passion; verve; zeal; zest
hartstochtelijkheid ardor; ardour; craze; fieriness; fire; heartiness; passion
kachel fire; heater; stove
kacheltje fire
kleine kachel fire
ontslaan discharge; dismissal; firing
overgave ardor; ardour; craze; fieriness; fire; heartiness; passion ambition; assiduousness; capitulation; dedication; devotion; diligence; passion
passie ardor; ardour; craze; fieriness; fire; heartiness; passion ardor; ardour; passion; verve; zeal; zest
schieten fire; shooting
schoten lossen shooting
toejuichen encouragement; motivation; stimulation; support
verwarming fire; heater; stove central heating; heating; warming
verzenden mailing
vuren fire; shooting
vurigheid ardor; ardour; craze; fieriness; fire; heartiness; passion disposition; excitement; inclination; liveliness; nature; proclivity; rush; temper; temperament; vivacity
vuur ardor; ardour; blaze; craze; fieriness; fire; flames; heartiness; passion ardor; ardour; assiduity; diligence; fervor; fervour; log fire; passion; verve; wood fire; zeal; zest; élan
wegsturen mailing
- ardor; ardour; attack; blast; fervency; fervidness; fervor; fervour; firing; flack; flak; flame; flaming
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de dijk zetten be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
aanmoedigen cheer on; encourage; fire; incite; inspire; strike into activate; aggravate; arouse; awake; encourage; encourage someone; excite; foster; incite; inspire; motivate; motivate someone; stimulate; support
aanvuren cheer on; encourage; fire; incite; inspire; strike into encourage
afbranden burn; burn down; burn loose; burn out; burn to a cinder; burn up; fire; flare up; take fire
afdanken be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out discard
afschieten fire; fire a shot; fusillade; shoot shoot down; shoot to death
afvloeien be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out drain off; flow away
afvuren fire; fire a shot; fusillade; shoot
bezielen cheer on; encourage; fire; incite; inspire; strike into activate; animate; arouse; awake; encourage; excite; inspire; stimulate; support
congé geven be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
eruit gooien be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
leegbranden burn; burn down; burn loose; burn out; burn to a cinder; burn up; fire; flare up; take fire
ontheffen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack relieve someone of an obligation
ontslaan discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
platbranden burn; burn down; burn loose; burn out; burn to a cinder; burn up; fire; flare up; take fire
schieten fire; fire a shot; fusillade; shoot
schoten lossen fire; fire a shot; fusillade; shoot
toejuichen cheer on; encourage; fire; incite; inspire; strike into acclaim; applaud; cheer; hurray
uitbranden burn; burn down; burn loose; burn out; burn to a cinder; burn up; fire; flare up; take fire burn out
uitsturen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
van zijn positie verdrijven be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
verzenden discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack dispatch; email; send; submit
vuren fire; fire a shot; fusillade; shoot pull the trigger
wegsturen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack fob off with; not follow up; send
wegzenden discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack send
- arouse; burn; burn down; discharge; elicit; enkindle; evoke; fuel; go off; kindle; open fire; provoke; raise
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- discharge; fire off; forge fire; hearth; smith's hearth

Verwante woorden van "fire":

  • fires

Synoniemen voor "fire":


Antoniemen van "fire":


Verwante definities voor "fire":

  1. the act of firing weapons or artillery at an enemy1
    • hold your fire until you can see the whites of their eyes1
    • they retreated in the face of withering enemy fire1
  2. a fireplace in which a relatively small fire is burning1
    • they sat by the fire and talked1
  3. intense adverse criticism1
    • Clinton directed his fire at the Republican Party1
  4. the event of something burning (often destructive)1
    • they lost everything in the fire1
  5. a severe trial1
    • he went through fire and damnation1
  6. feelings of great warmth and intensity1
  7. the process of combustion of inflammable materials producing heat and light and (often) smoke1
    • fire was one of our ancestors' first discoveries1
  8. fuel that is burning and is used as a means for cooking1
    • put the kettle on the fire1
    • barbecue over an open fire1
  9. once thought to be one of four elements composing the universe (Empedocles)1
  10. bake in a kiln so as to harden1
    • fire pottery1
  11. destroy by fire1
  12. cause to go off1
    • fire a gun1
    • fire a bullet1
  13. go off or discharge1
    • The gun fired1
  14. start firing a weapon1
  15. call forth (emotions, feelings, and responses)1
  16. drive out or away by or as if by fire1
    • The soldiers were fired1
    • Surrender fires the cold skepticism1
  17. provide with fuel1
    • Oil fires the furnace1

Wiktionary: fire

fire
verb
  1. physiology: to cause action potential in a cell
  2. sport: to shoot, to attempt to score a goal
  3. intransitive: to shoot
  4. transitive: to shoot
  5. to terminate the employment of
  6. to heat pottery, etc.
noun
  1. in-flight bullets
  2. the elements of a fire
  3. heater or stove
  4. India and Japan: one of the five basic elements
  5. alchemy: one of the four basic elements
  6. occurrence of fire in a certain place
  7. something that has produced or is capable of producing this chemical reaction
  8. oxidation reaction
fire
noun
  1. brand
  2. een lichtend verschijnsel dat onstaat wanneer iets verbrandt
verb
  1. arbeidsovereenkomst beëindigen
  2. de genoemde waardigheid...
  3. nog te sorteren
  4. schoten lossen

Cross Translation:
FromToVia
fire beschieting; vuur Beschussmilitärisch: Vorgang des Schießens (über längere Zeit hindurch) auf jemanden oder etwas
fire vuur Feuer — Leuchterscheinung und Wärmeabgabe beim Verbrennen
fire vuur Feuer — menschlich kontrollierter Verbrennungsvorgang, hauptsächlich, um die Wärme zu nutzen
fire brand Feuer — Vernichtung durch Flammen
fire in vervoering brengen exalterélever très haut par des louanges.
fire vuur feu — Dégagement d’énergie calorifique par une combustion.
fire brand; vuurzee incendieréaction de combustion, feu non maîtriser dans le temps et l’espace conduisant à l’embrasement d’un édifice, d’une maison, d’une forêt, etc.
fire afdanken; afmonsteren; ontslaan; ontzetten; royeren licenciercongédier un employé.
fire afrijden; uitlopen; uitvaren; vertrekken; wegrijden; starten; afgaan; weggaan; zich verwijderen; afvuren; losbranden; opstappen; op weg gaan; tijgen; aan de gang brengen partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :
fire wegzenden; wegsturen renvoyer — Congédier quelqu’un
fire endosseren; gireren; wenden virer — À trier

Verwante vertalingen van fire