Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal fell

Vertaal fell van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fell:
  2. fall:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor fell (Engels) in het Nederlands

fell:

to fell werkwoord (fells, felled, felling)

  1. to fell (chop down; cut down)
    kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen
    • kappen werkwoord (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)
    • hakken werkwoord (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • bomen kappen werkwoord
    • vellen werkwoord (vel, velt, velde, velden, geveld)
    • omhakken werkwoord (hak om, hakt om, hakte om, hakten om, omgehakt)
    • houwen werkwoord (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)

Conjugations for fell:

present
  1. fell
  2. fell
  3. fells
  4. fell
  5. fell
  6. fell
simple past
  1. felled
  2. felled
  3. felled
  4. felled
  5. felled
  6. felled
present perfect
  1. have felled
  2. have felled
  3. has felled
  4. have felled
  5. have felled
  6. have felled
past continuous
  1. was felling
  2. were felling
  3. was felling
  4. were felling
  5. were felling
  6. were felling
future
  1. shall fell
  2. will fell
  3. will fell
  4. shall fell
  5. will fell
  6. will fell
continuous present
  1. am felling
  2. are felling
  3. is felling
  4. are felling
  5. are felling
  6. are felling
subjunctive
  1. be felled
  2. be felled
  3. be felled
  4. be felled
  5. be felled
  6. be felled
diverse
  1. fell!
  2. let's fell!
  5. felled
  6. felling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor fell:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakken heels
houwen gash
kappen cease; chop down; knock off; quitting; stopping
omhakken chop down
vellen chop down; sawing down; skins
- felled seam; hide
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bomen kappen chop down; cut down; fell
hakken chop down; cut down; fell chip; chop; cut fine; cut up; cut up in pieces; divide; fritter away; mince; separate; split
houwen chop down; cut down; fell
kappen chop down; cut down; fell cut; style someone's hair
omhakken chop down; cut down; fell
vellen chop down; cut down; fell
- cut down; drop; fly; strike down; vanish
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- barbarous; brutal; cruel; roughshod; savage; vicious

Verwante woorden van "fell":

  • felling, fellest

Synoniemen voor "fell":


Verwante definities voor "fell":

  1. (of persons or their actions) able or disposed to inflict pain or suffering1
  2. the act of felling something (as a tree)1
  3. seam made by turning under or folding together and stitching the seamed materials to avoid rough edges1
  4. the dressed skin of an animal (especially a large animal)1
  5. cause to fall by or as if by delivering a blow1
  6. sew a seam by folding the edges1
  7. pass away rapidly1

Wiktionary: fell

fell
verb
  1. to make something fall
fell
verb
  1. neer doen komen, doen vallen

fall:

to fall werkwoord (falls, fell, falling)

  1. to fall (die; pass away; perish; )
    overlijden; sterven; vallen; doodgaan; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • wegvallen werkwoord (val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
  2. to fall (take a nosedive; be overthrown; be a failure)
    vallen; op zijn bek gaan; ten val komen; onderuitgaan
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • op zijn bek gaan werkwoord
    • ten val komen werkwoord (kom ten val, komt ten val, kwam ten val, kwamen ten val, ten val gekomen)
    • onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
  3. to fall (tumble; drop; trip up)
    vallen; flikkeren; tuimelen; kiepen; kieperen; kelderen
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • tuimelen werkwoord (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)
    • kiepen werkwoord (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • kieperen werkwoord (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  4. to fall (drop; sink; tumble)
    zakken; kelderen
    • zakken werkwoord (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  5. to fall (end up at; land)
    treffen; terechtkomen; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • terechtkomen werkwoord (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  6. to fall (go to the dogs; perish; go to wrack and ruin; go to pieces; be killed)
    ondergaan; ten ondergaan; te gronde gaan
    • ondergaan werkwoord (onderga, ondergaat, onderging, ondergingen, ondergaan)
    • ten ondergaan werkwoord
    • te gronde gaan werkwoord (ga te gronde, gaat te gronde, gat te gronde, ging te gronde, gingen te gronde, te gronde gegaan)
  7. to fall (chuck; tumble)
    sodemieteren
    • sodemieteren werkwoord (sodemieter, sodemietert, sodemieterde, sodemieterden, gesodemieterd)
  8. to fall (fall into; fall in; tumble down; tumble into)
    erin vallen
    • erin vallen werkwoord (val erin, valt erin, viel erin, vielen erin, erin gevallen)

Conjugations for fall:

present
  1. fall
  2. fall
  3. falls
  4. fall
  5. fall
  6. fall
simple past
  1. fell
  2. fell
  3. fell
  4. fell
  5. fell
  6. fell
present perfect
  1. have fallen
  2. have fallen
  3. has fallen
  4. have fallen
  5. have fallen
  6. have fallen
past continuous
  1. was falling
  2. were falling
  3. was falling
  4. were falling
  5. were falling
  6. were falling
future
  1. shall fall
  2. will fall
  3. will fall
  4. shall fall
  5. will fall
  6. will fall
continuous present
  1. am falling
  2. are falling
  3. is falling
  4. are falling
  5. are falling
  6. are falling
subjunctive
  1. be fallen
  2. be fallen
  3. be fallen
  4. be fallen
  5. be fallen
  6. be fallen
diverse
  1. fall!
  2. let's fall!
  5. fallen
  6. falling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

fall [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the fall (autumn)
    de herfst; het najaar
    • herfst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • najaar [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the fall (autumn)
    de herfsttijd
  3. the fall (decline; decrease; downfall; crash)
    minder worden; de afname; de terugloop; de val; de daling
    • minder worden [znw.] zelfstandig naamwoord
    • afname [de ~] zelfstandig naamwoord
    • terugloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • val [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • daling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. the fall (landing)
    de landing; terechtkomen; de val
    • landing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • terechtkomen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • val [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the fall (relapse; decline; caving in; )
    de achteruitgang; de inzinking
  6. the fall (decrease; deduct)
    de vermindering; de afname; de teruggang; de terugloop; de daling
  7. the fall (drop in prices; reduction; rebate; )
    de prijsverlaging; de deflatie; de prijsdaling; de baisse
  8. the fall (collapse; falling down)
    neervallen; de instorting

Vertaal Matrix voor fall:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgang caving in; collapse; collapsing; decline; fall; falling down; relapse; sagging abatement
afname crash; decline; decrease; deduct; downfall; fall acquiring; acquisition; buy; buying; diminishing; lessening; obtaining; procurance; purchase; purchasing
baisse discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness
bezwijken collapse; succubing
daling crash; decline; decrease; deduct; downfall; fall descent; landing; touchdown
deflatie discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness deflation; drop in price; fall in price; price cut; price reduction
flikkeren flickering; shimmering
heengaan depart; leave
herfst autumn; fall
herfsttijd autumn; fall
instorting collapse; fall; falling down bust-up; collapse; crash; sagging; slump; smash
inzinking caving in; collapse; collapsing; decline; fall; falling down; relapse; sagging
kelderen collapsing; going down; plummeting; sliding; slumping
landing fall; landing descent; landing; touchdown
minder worden crash; decline; decrease; downfall; fall diminishing; lessening
najaar autumn; fall
neervallen collapse; fall; falling down
onderuitgaan slipping; stumbling
overlijden death; decease
prijsdaling discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness deflation; drop in price; fall in price; price cut; price reduction
prijsverlaging discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness cut; deduction; deflation; discount; drop in price; fall in price; price cut; price reduction; rebate
raken affecting; concerning; touching
terechtkomen fall; landing
teruggang decrease; deduct; fall
terugloop crash; decline; decrease; deduct; downfall; fall atavism; reversion
treffen affecting; concerning; encounter; meeting; touching
tuimelen tumble
val crash; decline; decrease; downfall; fall; landing ambush; disadvantage; downfall; drawback; noose; ruin; stag-evil; trap
vallen tumble
vermindering decrease; deduct; fall allowance; decrease; deduction; diminishing; inventory decrease; lessening; rebate; relief; toning down; weakening
wegvallen ceasing; dropping out; withdrawing
zakken bags; pockets; sacks
- autumn; capitulation; crepuscle; crepuscule; declension; declination; decline; declivity; descent; dip; downfall; downslope; drop; dusk; evenfall; free fall; gloam; gloaming; nightfall; pin; spill; surrender; tumble; twilight
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb break down; collapse; decline; go to the dogs; have a breakdown
doodgaan be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb be on one's deathbed; decease; die; expire; pass away
erin vallen fall; fall in; fall into; tumble down; tumble into
flikkeren drop; fall; trip up; tumble beam; blaze; flame; flare; flicker; give off light; radiate; shimmer; shine; sparkle; twinkle; vibrate
heengaan be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb abandon; break up; depart; depart from; die; expire; go; go away; grease; leave; leave for; pass away; retire; rub in; sail; secede from; set out; smear; start; take off; travel; withdraw
inslapen be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb die; expire; pass away
kelderen drop; fall; sink; trip up; tumble plummet; slump; take a plunge
kiepen drop; fall; trip up; tumble overturn
kieperen drop; fall; trip up; tumble
minder worden be shortcoming; curtail; decline; decrease; diminish; dwindle; go down; go thieving; lessen; mark down; reduce; regress; remove; scale down; shrink; shrink away; sink; take away; wain; waining
neervallen fall down; knock down; strike down
omkomen be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb be on one's deathbed; decease; die; pass away
ondergaan be killed; fall; go to pieces; go to the dogs; go to wrack and ruin; perish break down; go down; go to the dogs; go under; have a breakdown; perish; set; sink; submerge; succumb; suffer; undergo
onderuitgaan be a failure; be overthrown; fall; take a nosedive delay; fall flat; fall over; postpone; slip; topple over; trip
op zijn bek gaan be a failure; be overthrown; fall; take a nosedive
overlijden be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb be on one's deathbed; decease; die; expire; pass away
raken end up at; fall; land affect; concern; hit; impress; influence; move; regard; strike; touch
sneuvelen be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb be killed in war; become defective; die; perish
sodemieteren chuck; fall; tumble
sterven be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb be on one's deathbed; become extinct; decease; die; die of fear; die out; expire; extinguish; pass away; peg out; pinch out; snuff
te gronde gaan be killed; fall; go to pieces; go to the dogs; go to wrack and ruin; perish break down; go to the dogs; have a breakdown
ten ondergaan be killed; fall; go to pieces; go to the dogs; go to wrack and ruin; perish
ten val komen be a failure; be overthrown; fall; take a nosedive
terechtkomen end up at; fall; land come down; end; end up somewhere; land
treffen end up at; fall; land affect; assemble; concern; forgather; get together; hit; impress; influence; meet; move; see each other; strike; touch; visit
tuimelen drop; fall; trip up; tumble
vallen be a failure; be killed; be killed in action; be overthrown; depart this earth; depart this life; die; drop; fall; pass away; perish; succumb; take a nosedive; trip up; tumble collapse; crash down; drop; fall down; prolapse; sag; slump
wegvallen be killed; be killed in action; depart this earth; depart this life; die; fall; pass away; perish; succumb
zakken drop; fall; sink; tumble
- accrue; come; come down; decrease; descend; devolve; diminish; fall down; flow; go down; hang; lessen; light; pass; precipitate; return; settle; shine; strike
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bear market; debouch; decline; discharge; discharge its waters; fall in prices; slump; tumble
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen fall out

Verwante woorden van "fall":

  • falling, falls, fallen

Synoniemen voor "fall":


Antoniemen van "fall":


Verwante definities voor "fall":

  1. the act of surrendering (usually under agreed conditions)1
  2. a sudden drop from an upright position1
  3. a lapse into sin; a loss of innocence or of chastity1
    • a fall from virtue1
  4. a sudden sharp decrease in some quantity1
  5. a free and rapid descent by the force of gravity1
  6. a movement downward1
    • the rise and fall of the tides1
  7. a sudden decline in strength or number or importance1
    • the fall of the House of Hapsburg1
  8. when a wrestler's shoulders are forced to the mat1
  9. a downward slope or bend1
  10. the time of day immediately following sunset1
    • they finished before the fall of night1
  11. the season when the leaves fall from the trees1
    • in the fall of 19731
  12. pass suddenly and passively into a state of body or mind1
    • fall into a trap1
    • She fell ill1
    • They fell out of favor1
    • fall asleep1
    • fall prey to an imposter1
    • fall into a strange way of thinking1
    • she fell to pieces after she lost her work1
  13. decrease in size, extent, or range1
    • The cabin pressure fell dramatically1
    • her weight fell to under a hundred pounds1
    • his voice fell to a whisper1
  14. come as if by falling1
    • Night fell1
    • Silence fell1
  15. go as if by falling1
    • Grief fell from our hearts1
  16. occur at a specified time or place1
    • Christmas falls on a Monday this year1
    • The accent falls on the first syllable1
  17. begin vigorously1
    • The prisoners fell to work right away1
  18. be born, used chiefly of lambs1
    • The lambs fell in the afternoon1
  19. come out; issue1
    • silly phrases fell from her mouth1
  20. be cast down1
    • his eyes fell1
  21. assume a disappointed or sad expression1
    • Her face fell when she heard that she would be laid off1
    • his crest fell1
  22. fall or flow in a certain way1
  23. move downward and lower, but not necessarily all the way1
    • The barometer is falling1
    • The curtain fell on the diva1
    • Her hand went up and then fell again1
  24. descend in free fall under the influence of gravity1
    • The branch fell from the tree1
    • The unfortunate hiker fell into a crevasse1
  25. drop oneself to a lower or less erect position1
    • She fell back in her chair1
    • He fell to his knees1
  26. lose an upright position suddenly1
    • The vase fell over and the water spilled onto the table1
    • Her hair fell across her forehead1
  27. slope downward1
    • The hills around here fall towards the ocean1
  28. move in a specified direction1
    • The line of men fall forward1
  29. be inherited by1
    • The estate fell to my sister1
  30. fall to somebody by assignment or lot1
    • The task fell to me1
    • It fell to me to notify the parents of the victims1
  31. come into the possession of1
  32. be captured1
    • The cities fell to the enemy1
  33. to be given by assignment or distribution1
    • The most difficult task fell on the youngest member of the team1
    • The onus fell on us1
    • The pressure to succeed fell on the youngest student1
  34. to be given by right or inheritance1
    • The estate fell to the oldest daughter1
  35. lose office or power1
    • The government fell overnight1
    • The Qing Dynasty fell with Sun Yat-sen1
  36. suffer defeat, failure, or ruin1
    • We must stand or fall1
    • fall by the wayside1
  37. yield to temptation or sin1
    • Adam and Eve fell1
  38. lose one's chastity1
    • a fallen woman1
  39. touch or seem as if touching visually or audibly1
    • Light fell on her face1
  40. die, as in battle or in a hunt1
    • Many soldiers fell at Verdun1
    • Several deer have fallen to the same gun1
    • The shooting victim fell dead1
  41. be due1
    • payments fall on the 1st of the month1
  42. come under, be classified or included1
    • fall into a category1
  43. fall from clouds1
    • rain, snow and sleet were falling1

Wiktionary: fall

fall
noun
  1. loss of greatness or status
  2. act of moving in gas or vacuum under the effect of gravity from a point to a lower point
verb
  1. move to a lower position under the effect of gravity
fall
noun
  1. het dalen, het lager worden
  2. seizoen
  3. omlaag gaan
  4. ten gevolge van de zwaartekracht naar beneden gaan
  5. onvrijwillig ergens op terecht komen
verb
  1. vrijelijk onder invloed van de zwaartekracht naar de aarde bewegen
Cross Translation:
FromToVia
• fall → val ↔ Fall — die Art und Weise des Herabhängens von Stoffen o. Ä.
• fall → val ↔ Fall — Physik: eine schnelle Abwärtsbewegung
• fall → stort; val ↔ Sturz — heftiger Fall auf den Boden
• fall → vallen ↔ fallen — auf einen niedrigeren Wert sinken
• fall → vallen ↔ fallen — unkontrolliert von oben nach unten bewegen (durch die Gravitation)
• fall → vallen ↔ fallen — einnehmen werden
• fall → vallen ↔ fallen — sterben durch Gewalteinwirkung im Krieg
• fall → kieperen; tuimelen; duikelen ↔ purzeln — mit dem Kopf voraus hinfallen
• fall → kelderen ↔ purzeln — bezogen auf Preise oder Kurse: schnell und kräftig fallen
• fall → kleinering; debâcle; ondergang; verval; rampspoed; tegenspoed; achteruitgang; verflauwing; vermindering; besnoeiing; daling; verlaging; verzakking; val; vernedering; verootmoediging; degradatie; degeneratie; ontaarding; verwording ↔ abaissement — action d’abaisser, de s’abaisser, ou résultat de cette action.
• fall → herfst; najaar ↔ automne — Saison
• fall → val ↔ chute — Traductions à trier suivant le sens
• fall → kentering; omverwerpen ↔ renversement — action de renverser.
• fall → vallen ↔ tomber — Être entraîné de haut en bas par son poids







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0836 seconde
Page rendered in 1.0 seconds