Engels

Uitgebreide vertaling voor favoured (Engels) in het Nederlands

favoured:

favoured bijvoeglijk naamwoord

  1. favoured (most wanted)
    favoriet; het meest gewild
  2. favoured (privileged)
    geprivilegeerd; bevoorrecht

favoured [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the favoured (privileged; cherished; loved; adored)
    bevoorrechte; voorgetrokkene

Vertaal Matrix voor favoured:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevoorrechte adored; cherished; favoured; loved; privileged
favoriet bookmark; darling; favorite; favourite; likely candidate
voorgetrokkene adored; cherished; favoured; loved; privileged
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
favoriet favoured; most wanted
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevoorrecht favoured; privileged
geprivilegeerd favoured; privileged
het meest gewild favoured; most wanted

favour:

favour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits

  1. the favour (service; grace; support; )
    de gunst; de dienst
    • gunst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • dienst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the favour (favor)
    de begunstiging
  3. the favour (favouring; privilege; preference; advantage; favor)
    de bevoorrechting

to favour werkwoord, Brits (favours, favoured, favouring)

  1. to favour (give preference; favor)
    voortrekken; bevoordelen; begunstigen; voorschuiven
    • voortrekken werkwoord (trek voor, trekt voor, trok voor, trokken voor, voorgetrokken)
    • bevoordelen werkwoord (bevoordeel, bevoordeelt, bevoordeelde, bevoordeelden, bevoordeeld)
    • begunstigen werkwoord (begunstig, begunstigt, begunstigde, begunstigden, begunstigd)
    • voorschuiven werkwoord
  2. to favour (slide in front; favor)
    voortrekken; iemand begunstigen; voorschuiven
  3. to favour (privilege; give preference; favor)
    bevoorrechten; voorrechten toekennen

Conjugations for favour:

present
  1. favour
  2. favour
  3. favours
  4. favour
  5. favour
  6. favour
simple past
  1. favoured
  2. favoured
  3. favoured
  4. favoured
  5. favoured
  6. favoured
present perfect
  1. have favoured
  2. have favoured
  3. has favoured
  4. have favoured
  5. have favoured
  6. have favoured
past continuous
  1. was favouring
  2. were favouring
  3. was favouring
  4. were favouring
  5. were favouring
  6. were favouring
future
  1. shall favour
  2. will favour
  3. will favour
  4. shall favour
  5. will favour
  6. will favour
continuous present
  1. am favouring
  2. are favouring
  3. is favouring
  4. are favouring
  5. are favouring
  6. are favouring
subjunctive
  1. be favoured
  2. be favoured
  3. be favoured
  4. be favoured
  5. be favoured
  6. be favoured
diverse
  1. favour!
  2. let's favour!
  3. favoured
  4. favouring
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor favour:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begunstiging favor; favour
bevoorrechting advantage; favor; favour; favouring; preference; privilege
dienst boon; favor; favour; goodwill; grace; mass; patronage; service; support Mass; complaisance; compliance; courtesy; institution; kindness; mass; military service; modesty; national service; service; subservience; worship
gunst boon; favor; favour; goodwill; grace; mass; patronage; service; support
- favor; party favor; party favour
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begunstigen favor; favour; give preference
bevoordelen favor; favour; give preference
bevoorrechten favor; favour; give preference; privilege
iemand begunstigen favor; favour; slide in front
voorrechten toekennen favor; favour; give preference; privilege
voorschuiven favor; favour; give preference; slide in front advance; move up; push forward; slide in front
voortrekken favor; favour; give preference; slide in front
- favor; prefer; privilege
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- gladden; good will; mark of favour; token of favour

Synoniemen voor "favour":


Verwante definities voor "favour":

  1. an act of gracious kindness1
  2. souvenir consisting of a small gift given to a guest at a party1
  3. an advantage to the benefit of someone or something1
  4. an inclination to approve1
  5. a feeling of favorable regard1
  6. consider as the favorite1
  7. promote over another1
  8. bestow a privilege upon1
  9. treat gently or carefully1

Wiktionary: favour

favour
verb
  1. iemand ~: aan iemand bijzondere gunsten verlenen

Cross Translation:
FromToVia
favour gunst Gefallen — Handlung oder Unterlassung, mit der man jemand anderem uneigennützig einen Dienst erweist; etwas, was man nur einem anderen zuliebe tut, um ihn zu unterstützen
favour gunst Gunst — die Bevorzugung, das Wohlwollen, die Gewogenheit
favour sierlijkheid; begunstiging; genadigheid; gunst grâce — Ce qui plaît dans les attitudes, les manières, les discours. Un certain agrément, un certain charme indéfinissable.