Extravagance in het Nederlands vertaald uit het Engels

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

extravagance:
- buitensporigheid; losbandigheid; zedeloosheid; uitspatting; bandeloosheid; grenzeloosheid; mateloosheid; luxeartikel; weeldeartikel; spilzucht
Wiktionary:
- extravagance → buitensporigheid
- extravagance → waanzin

Engels

Uitgebreide vertaling voor extravagance (Engels) in het Nederlands

the extravagance (lawlessness; debauchery; dissipation; excess; licentiousness)
de buitensporigheid; de losbandigheid; de zedeloosheid; de uitspatting; de bandeloosheid
- buitensporigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- losbandigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- zedeloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- uitspatting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bandeloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the extravagance (excess; splurge)
de grenzeloosheid; de mateloosheid
- grenzeloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- mateloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the extravagance (luxury)
het luxeartikel; het weeldeartikel
- luxeartikel [het ~] zelfstandig naamwoord
- weeldeartikel [het ~] zelfstandig naamwoord
the extravagance (prodigality)
de spilzucht
- spilzucht [de ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bandeloosheid	debauchery; dissipation; excess; extravagance; lawlessness; licentiousness
buitensporigheid	debauchery; dissipation; excess; extravagance; lawlessness; licentiousness	excess; excrescence; exuberance; overflow; profusion
grenzeloosheid	excess; extravagance; splurge
losbandigheid	debauchery; dissipation; excess; extravagance; lawlessness; licentiousness
luxeartikel	extravagance; luxury	luxury article
mateloosheid	excess; extravagance; splurge	immoderateness; unlimitedness
spilzucht	extravagance; prodigality
uitspatting	debauchery; dissipation; excess; extravagance; lawlessness; licentiousness	excess; excrescence; fit of rage; fit of temper; outburst of anger; spurt of anger
weeldeartikel	extravagance; luxury	luxury article
zedeloosheid	debauchery; dissipation; excess; extravagance; lawlessness; licentiousness	immorality
-	extravagancy; high life; highlife; lavishness; prodigality; profligacy

excessive spending¹
the trait of spending extravagantly¹
the quality of exceeding the appropriate limits of decorum or probability or truth¹
- we were surprised by the extravagance of his description¹

extravagance

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• extravagance	→ waanzin	↔ folie — dérangement de l’esprit, accès de folie.