Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- effective:
- effect:
-
Wiktionary:
- effective → werkzaam, efficiënt
- effective → doeltreffend, werkzaam, effectief, rechtsgeldig, actief, bedrijvend, werkdadig, werkend, bedrijvig, werkelijk, daadwerkelijk
- effect → bewerkstelligen, teweegbrengen
- effect → effect
- effect → effectueren, succes, welslagen, gevolg, uitvloeisel, voortvloeisel, afloop, resultaat, uitkomst, consequentie, eindresultaat, effect, indruk, afdruk, spoor, voetspoor, drukwerk, belichting, impressie, reikwijdte, draagwijdte, uitslag
-
Gebruikers suggesties voor effective:
- effectieve
Engels
Uitgebreide vertaling voor effective (Engels) in het Nederlands
effective:
-
effective (efficient)
efficiënt; effectief; doelmatig; doeltreffend; krachtig-
efficiënt bijvoeglijk naamwoord
-
effectief bijvoeglijk naamwoord
-
doelmatig bijvoeglijk naamwoord
-
doeltreffend bijvoeglijk naamwoord
-
krachtig bijvoeglijk naamwoord
-
-
effective (proper; suitable; efficient; fit)
-
effective (conclusive; convincing)
overtuigend; beslissend; afdoend-
overtuigend bijvoeglijk naamwoord
-
beslissend bijvoeglijk naamwoord
-
afdoend bijvoeglijk naamwoord
-
-
effective (worthwile; suitable; appropriate; efficient)
-
effective (potent)
krachtig; met een krachtige uitwerking-
krachtig bijvoeglijk naamwoord
-
met een krachtige uitwerking bijvoeglijk naamwoord
-
-
effective
– Capable of producing successful results. 1
Vertaal Matrix voor effective:
Verwante woorden van "effective":
Synoniemen voor "effective":
Antoniemen van "effective":
Verwante definities voor "effective":
Wiktionary: effective
effective
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• effective | → doeltreffend; werkzaam; effectief; rechtsgeldig | ↔ wirksam — eine bestimmte aktive Wirkung habend, hervorrufend |
• effective | → actief; bedrijvend; werkdadig; werkend; werkzaam; bedrijvig | ↔ agissant — Qui agir, qui se donner beaucoup de mouvement. |
• effective | → actief; bedrijvend; werkdadig; werkend; werkzaam; bedrijvig; effectief; werkelijk; daadwerkelijk | ↔ effectif — Qui est réellement et de fait, qui produit un résultat réel. |
effect:
-
the effect (consequence)
-
the effect (result; consequence)
-
the effect (bringing about)
-
the effect (influence; action)
-
to effect (realize; bring about; realise)
realiseren; bewerkstelligen; verwezenlijken; verwerkelijken-
bewerkstelligen werkwoord (bewerkstellig, bewerkstelligt, bewerkstelligde, bewerkstelligden, bewerkstelligd)
-
verwezenlijken werkwoord (verwezenlijk, verwezenlijkt, verwezenlijkte, verwezenlijkten, verwezenlijkt)
-
verwerkelijken werkwoord (verwerkelijk, verwerkelijkt, verwerkelijkte, verwerkelijkten, verwerkelijkt)
-
to effect (bring about; bring on; produce)
teweegbrengen; losmaken-
teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
-
Conjugations for effect:
present
- effect
- effect
- effects
- effect
- effect
- effect
simple past
- effected
- effected
- effected
- effected
- effected
- effected
present perfect
- have effected
- have effected
- has effected
- have effected
- have effected
- have effected
past continuous
- was effecting
- were effecting
- was effecting
- were effecting
- were effecting
- were effecting
future
- shall effect
- will effect
- will effect
- shall effect
- will effect
- will effect
continuous present
- am effecting
- are effecting
- is effecting
- are effecting
- are effecting
- are effecting
subjunctive
- be effected
- be effected
- be effected
- be effected
- be effected
- be effected
diverse
- effect!
- let's effect!
- effected
- effecting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor effect:
Verwante woorden van "effect":
Synoniemen voor "effect":
Verwante definities voor "effect":
Wiktionary: effect
effect
Cross Translation:
verb
effect
-
to make or bring about; to implement
- effect → bewerkstelligen
-
result of an action
- effect → effect
noun
verb
-
veroorzaken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• effect | → effectueren | ↔ effektuieren — (transitiv) eine Zahlung leisten |
• effect | → effectueren | ↔ effektuieren — (transitiv) einen Auftrag, Befehl, Plan oder ein Vorhaben ausführen |
• effect | → succes; welslagen; gevolg; uitvloeisel; voortvloeisel; afloop; resultaat; uitkomst; consequentie; eindresultaat | ↔ aboutissement — Action d’aboutir. |
• effect | → effect; indruk | ↔ effet — Traductions à trier suivant le sens |
• effect | → afdruk; spoor; voetspoor; drukwerk; belichting; effect; impressie; indruk | ↔ impression — imprimerie|fr action par laquelle une chose appliquer sur une autre y laisser une empreinte ; résultat de cette action. |
• effect | → reikwijdte; draagwijdte | ↔ portée — Importance d’un raisonnement, d’une expression |
• effect | → afloop; gevolg; resultaat; uitkomst; uitslag; uitvloeisel; voortvloeisel | ↔ résultat — Ce qui résulter, ce qui s’ensuivre d’une délibération, d’un principe, d’une opération, d’un événement, etc. |