Engels

Uitgebreide vertaling voor demolisher (Engels) in het Nederlands

demolisher:

demolisher [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the demolisher
    de sloper; iemand die sloopt

Vertaal Matrix voor demolisher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
iemand die sloopt demolisher
sloper demolisher

demolisher vorm van demolish:

to demolish werkwoord (demolishes, demolished, demolishing)

  1. to demolish (break down; tear down; break up; )
    afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • slopen werkwoord (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
    • omverhalen werkwoord (haal omver, haalt omver, haalde omver, haalden omver, omver gehaald)
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
    • breken werkwoord (breek, breekt, brak, braken, gebroken)
    • neerhalen werkwoord (haal neer, haalt neer, haalde neer, haalden neer, neergehaald)
  2. to demolish (eliminate; liquidate; disband; dismantle)
    liquideren; uitroeien
    • liquideren werkwoord (liquideer, liquideert, liquideerde, liquideerden, geliquideerd)
    • uitroeien werkwoord (roei uit, roeit uit, roeide uit, roeiden uit, uitgeroeid)
  3. to demolish (break up; tear down)
    wegbreken
    • wegbreken werkwoord (breek weg, breekt weg, brak weg, braken weg, weggebroken)

Conjugations for demolish:

present
  1. demolish
  2. demolish
  3. demolishes
  4. demolish
  5. demolish
  6. demolish
simple past
  1. demolished
  2. demolished
  3. demolished
  4. demolished
  5. demolished
  6. demolished
present perfect
  1. have demolished
  2. have demolished
  3. has demolished
  4. have demolished
  5. have demolished
  6. have demolished
past continuous
  1. was demolishing
  2. were demolishing
  3. was demolishing
  4. were demolishing
  5. were demolishing
  6. were demolishing
future
  1. shall demolish
  2. will demolish
  3. will demolish
  4. shall demolish
  5. will demolish
  6. will demolish
continuous present
  1. am demolishing
  2. are demolishing
  3. is demolishing
  4. are demolishing
  5. are demolishing
  6. are demolishing
subjunctive
  1. be demolished
  2. be demolished
  3. be demolished
  4. be demolished
  5. be demolished
  6. be demolished
diverse
  1. demolish!
  2. let's demolish!
  3. demolished
  4. demolishing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor demolish:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breken breaking; breaks
wegbreken breaking-up; demolition
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbreken break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck abandon; abort; adjourn; break down; destruct; devastate; eliminate; exhaust; hamper; hinder; impede; lay waste; liquidate; obstruct; ruin; sever; stonewall; wear out; work to death; wreck
breken break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck become defective; break; break into pieces; break to pieces; die; fracture; intentionally destroy; perish; refract; smash; smash into pieces
liquideren demolish; disband; dismantle; eliminate; liquidate eliminate; finish off; kill; murder
neerhalen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck bring down; drag down; get down; pull down; put to the sword; sharply critize; take down
omverhalen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck
slopen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck destruct; devastate; eliminate; exhaust; fatigue; lay waste; liquidate; ruin; sap; tire out; wear out; work to death; wreck
uit elkaar halen break down; break up; demolish; destroy; drag down; get down; pull down; take down; tear down; tear loose; wreck clear away; clear up; cleave; crack; disentangle; dismantle; divide; divorce; part; remove; separate; sever; solve; split; strip down; take apart a machine; unbutton; unharness; unravel; unriddle; unrig; untie
uitroeien demolish; disband; dismantle; eliminate; liquidate destroy; exterminate; sweep away; wipe out
wegbreken break up; demolish; tear down
- crush; destroy; pulverise; pulverize; smash
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- tear down

Verwante woorden van "demolish":


Synoniemen voor "demolish":


Verwante definities voor "demolish":

  1. defeat soundly1
    • The home team demolished the visitors1
  2. destroy completely1
    • the wrecking ball demolished the building1
    • demolish your enemies1
  3. humiliate or depress completely1

Wiktionary: demolish

demolish
verb
  1. to destroy
demolish
verb
  1. een structuur ontmantelen, afbreken

Cross Translation:
FromToVia
demolish in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
demolish afbreken; slopen; neerhalen; vernielen; vernietigen; verwoesten démolirabattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
demolish vernielen; vernietigen; verwoesten détruiredémolir, ruiner, en parlant d'un édifice, d'une construction.

Verwante vertalingen van demolisher