Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal declining

Vertaal declining van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. declining:
  2. decline:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor declining:
    • dalende

Engels

Uitgebreide vertaling voor declining (Engels) in het Nederlands

declining:

declining [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the declining (refusing; rejecting)
    weigeren; afslaan; afwijzen

declining bijvoeglijk naamwoord

  1. declining
    dalend
    • dalend bijvoeglijk naamwoord
  2. declining (decreasing; diminishing; fading; )
    afnemend; achteruitgaand; vervallend
  3. declining (diminishing; reducing; decreasing)
    verminderend; slinkend; minderend
  4. declining (diminishing; fading; weakening)
    verzwakkend; achteruitgaand
  5. declining (down hill; sloping; shelving; falling away)
    afhellend

Vertaal Matrix voor declining:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afslaan declining; refusing; rejecting
afwijzen declining; refusing; rejecting
weigeren declining; refusing; rejecting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afnemend diminishing; shrink
afslaan abstain; turn
afwijzen abstain; decline; denounce; disapprove; disclaim; object to; outvote; refuse; reject; repudiate; spurn; turn down; vote down
slinkend diminishing; shrink
weigeren balk at; decline; refuse; refuse flatly; reject; turn down
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaand abating; declining; decreasing; diminishing; fading; lessening; subsiding; weakening
afhellend declining; down hill; falling away; shelving; sloping
afnemend abating; declining; decreasing; diminishing; fading; lessening; subsiding; weakening
dalend declining
minderend declining; decreasing; diminishing; reducing
slinkend declining; decreasing; diminishing; reducing dwindling; shrinking; shrinking back; writhing
verminderend declining; decreasing; diminishing; reducing
vervallend abating; declining; decreasing; diminishing; fading; lessening; subsiding; weakening
verzwakkend declining; diminishing; fading; weakening

Verwante woorden van "declining":


declining vorm van decline:

to decline werkwoord (declines, declined, declining)

  1. to decline (refuse; reject; turn down)
    afwijzen; weigeren
    • afwijzen werkwoord (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • weigeren werkwoord (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)
  2. to decline (decrease; shrink; remove; )
    declineren; afnemen; verminderen; minder worden; dalen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen
    • declineren werkwoord (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • verminderen werkwoord (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • minder worden werkwoord (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
    • dalen werkwoord (daal, daalt, daalde, daalden, gedaald)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • tanen werkwoord (taan, taant, taande, taanden, getaand)
    • minderen werkwoord (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)
  3. to decline (waining; regress)
    declineren; afnemen; achteruitgaan; minder worden
    • declineren werkwoord (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • minder worden werkwoord (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
  4. to decline (reject; disapprove; repudiate; )
    afwijzen; verwerpen; afkeuren; afstemmen
    • afwijzen werkwoord (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • verwerpen werkwoord (verwerp, verwerpt, verwierp, verwierpen, verworpen)
    • afkeuren werkwoord (keur af, keurt af, keurde af, keurden af, afgekeurd)
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
  5. to decline
    achteruitgaan; teruggaan; instorten; verteren; bezwijken; verrotten; wegrotten; tenondergaan; vergaan; zinken
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • instorten werkwoord (stort in, stortte in, stortten in, ingestort)
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • verrotten werkwoord (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten werkwoord (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
    • tenondergaan werkwoord (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • zinken werkwoord (zink, zinkt, zonk, zonken, gezonken)
  6. to decline (inflect; conjugate)
    declineren; vervoegen; verbuigen
    • declineren werkwoord (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • vervoegen werkwoord (vervoeg, vervoegt, vervoegde, vervoegden, vervoegd)
    • verbuigen werkwoord (verbuig, verbuigt, verboog, verbogen, verbogen)

Conjugations for decline:

present
  1. decline
  2. decline
  3. declines
  4. decline
  5. decline
  6. decline
simple past
  1. declined
  2. declined
  3. declined
  4. declined
  5. declined
  6. declined
present perfect
  1. have declined
  2. have declined
  3. has declined
  4. have declined
  5. have declined
  6. have declined
past continuous
  1. was declining
  2. were declining
  3. was declining
  4. were declining
  5. were declining
  6. were declining
future
  1. shall decline
  2. will decline
  3. will decline
  4. shall decline
  5. will decline
  6. will decline
continuous present
  1. am declining
  2. are declining
  3. is declining
  4. are declining
  5. are declining
  6. are declining
subjunctive
  1. be declined
  2. be declined
  3. be declined
  4. be declined
  5. be declined
  6. be declined
diverse
  1. decline!
  2. let's decline!
  5. declined
  6. declining
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

decline [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the decline (decrease; fall; downfall; crash)
    minder worden; de afname; de terugloop; de val; de daling
    • minder worden [znw.] zelfstandig naamwoord
    • afname [de ~] zelfstandig naamwoord
    • terugloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • val [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • daling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the decline (relapse; caving in; falling down; )
    de achteruitgang; de inzinking
  3. the decline (decadence)
    de decadentie; de verwording
  4. the decline
    de grondverzakking

Vertaal Matrix voor decline:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan declining in force; decrease in power; decrease in strength; weakening
achteruitgang caving in; collapse; collapsing; decline; fall; falling down; relapse; sagging abatement
afkeuren condemning; disapproving of; frowning on
afname crash; decline; decrease; downfall; fall acquiring; acquisition; buy; buying; decrease; deduct; diminishing; fall; lessening; obtaining; procurance; purchase; purchasing
afnemen declining in force; decrease in power; decrease in strength; dust; remove; weakening; wipe off
afstemmen adjusting; equalisation; equalization; synchronisation; synchronization; tune in to; tuning
afwijzen declining; refusing; rejecting
bezwijken collapse; succubing
dalen valleys
daling crash; decline; decrease; downfall; fall decrease; deduct; descent; fall; landing; touchdown
decadentie decadence; decline
declineren declension
grondverzakking decline
instorten collapsing
inzinking caving in; collapse; collapsing; decline; fall; falling down; relapse; sagging
minder worden crash; decline; decrease; downfall; fall diminishing; lessening
minderen decrease; shrinking; shrinking back
terugloop crash; decline; decrease; downfall; fall atavism; decrease; deduct; fall; reversion
val crash; decline; decrease; downfall; fall ambush; disadvantage; downfall; drawback; fall; landing; noose; ruin; stag-evil; trap
verbuigen declension
vergaan rotting
verrotten rotting
vervallen elapsing; lapsing; passing
vervoegen conjugating
verwording decadence; decline degeneration; depravation; deterioration; rotting
weigeren declining; refusing; rejecting
- decay; declension; declination; declivity; descent; diminution; downslope; fall
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan decline; regress; waining backslide; corrupt; degenerate; deprave; go to seed; recoil; recoil from; run wild; shrink; shrink back; withdraw
afkeuren decline; denounce; disapprove; disclaim; object to; refuse; reject; repudiate; spurn; turn down condemn; disapprove of; reject; turn down
afnemen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; regress; remove; shrink; take away; wain; waining cadge; clear away; clear up; collar; collect; come round for; curtail; decrease; diminish; dust; dwindle; expropriate; fetch; filch; go down; go thieving; lessen; make off with; mark down; nick; pick up; pilfer; pinch; purloin; reduce; remove; rob; scale down; shrink; shrink away; sink; snatch; snitch; steal; swipe; take; take along; take away
afstemmen decline; denounce; disapprove; disclaim; object to; refuse; reject; repudiate; spurn; turn down adjust; fix; outvote; reconcile; reject; synchronise; synchronize; tune; tune in; vote down
afwijzen decline; denounce; disapprove; disclaim; object to; refuse; reject; repudiate; spurn; turn down abstain; outvote; reject; vote down
bezwijken decline be killed; be killed in action; break down; collapse; depart this earth; depart this life; die; fall; go to the dogs; have a breakdown; pass away; perish; succumb
dalen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain descend
declineren be shortcoming; conjugate; decline; decrease; dwindle; go thieving; inflect; regress; remove; shrink; take away; wain; waining balk at; refuse flatly
instorten decline collapse; crash; crash down; fall down; implode; topple down
minder worden be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; regress; remove; shrink; take away; wain; waining curtail; decrease; diminish; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; sink
minderen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away
tanen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain dwindle; fade away; tan; tarnish
tenondergaan decline collapse; come off worst; taste defeat
teruggaan be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain date back to; go back; go back to; go down; return; revert to; stem from; turn around
verbuigen conjugate; decline; inflect bend; change; turn back
vergaan decline be lost; be ruined; be wrecked; come to grief; crash; crumble; decay; degenerate; deteriorate; disintegrate; elapse; expire; fall apart; fall into decay; fall into decline; fall to bits; fall to pieces; go bad; go by; go to ruin; meet an accident; pass; perish; rot; spoil
verminderen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain curtail; decrease; diminish; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; sink
verrotten decline be lost; be wrecked; crash; decay; degenerate; deteriorate; fall into decline; go bad; meet an accident; perish; rot; spoil
verteren decline be lost; be wrecked; bear; become worn; consume; crash; decay; degenerate; deteriorate; digest; endure; fall into decline; get worn out; meet an accident; perish; rot; spend money; stand; sustain; wear out
vervallen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain be going down hill; crumble; decay; deteriorate; disintegrate; elapse; expire; fall apart; fall into decay; fall to bits; fall to pieces; go by; go to ruin; go under; incline; pass; prolapse; sag; shelve; sink; slant; slope; subside
vervoegen conjugate; decline; inflect go to; head for; make for
verwerpen decline; denounce; disapprove; disclaim; object to; refuse; reject; repudiate; spurn; turn down outvote; reject; vote down
wegrotten decline be lost; be wrecked; crash; decay; degenerate; deteriorate; fall into decline; go bad; meet an accident; perish; rot; spoil
weigeren decline; refuse; reject; turn down balk at; refuse flatly; reject
zinken decline go under; perish; set; sink; submerge; succumb; suffer
- correct; go down; pass up; refuse; reject; slump; turn down; wane; worsen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen decrepit; elapsed; expired; kicked off; lapsed; worn; worn out; worn with age
zinken zinc
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bear market; fall; fall in prices; go down; languish; not seek; sink; slump
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrupt; degenerate; depraved; perverted; putrefied; rotten
verwerpen anaphoric; rejecting; reluctant; unwilling

Verwante woorden van "decline":


Synoniemen voor "decline":


Antoniemen van "decline":


Verwante definities voor "decline":

  1. a downward slope or bend1
  2. a gradual decrease; as of stored charge or current1
  3. change toward something smaller or lower1
  4. a condition inferior to an earlier condition; a gradual falling off from a better state1
  5. grow worse1
  6. grow smaller1
  7. show unwillingness towards1
    • he declined to join the group on a hike1
  8. inflect for number, gender, case, etc.,1
    • in many languages, speakers decline nouns, pronouns, and adjectives1
  9. go down in value1
  10. go down1
    • The roof declines here1
  11. refuse to accept1

Wiktionary: decline

decline
verb
  1. inflect
  2. weaken
  3. refuse
  4. move downwards
noun
  1. weakening
  2. sloping downward
  3. downward movement, fall
decline
verb
  1. slechter worden
  2. weigeren aan te nemen
Cross Translation:
FromToVia
• decline → afwijzen; weigeren; verwerpen ↔ ablehnen — zu etwas nein sagen; etwas zurückweisen oder missbilligen
• decline → vallen ↔ fallen — auf einen niedrigeren Wert sinken
• decline → de dieperik in ↔ Abwind — übertragen: im Abwind → im Abstieg, Niedergang oder Verfall
• decline → afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken ↔ refuser — rejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné.
• decline → braken; kotsen; overgeven; spugen; afkeuren; afwijzen; terugwijzen; vertikken; weigeren; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; terugdringen; verdringen; weren; ontzenuwen; weerleggen; afslaan; verwerpen; wraken; nee zeggen tegen; vergooien; weggooien; wegwerpen ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van declining







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0758 seconde
Page rendered in 1.0 seconds