Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- dash:
-
Wiktionary:
- dash → snel afhaspelen, snel afmaken, verwoesten, sprinten, smijten
- dash → scheutje, sprint, streepje, koppelteken
- dash → breken, afbreken, doorbreken, schenden, stukbreken, verbreken, intrappen, verbrijzelen, vermorzelen, verpletteren, vernielen, vernietigen, verwoesten, lijn, streep, streek, schreef, band, reep, strook, straal, scheiding, haarscheiding, haal, schrap, wapenbalk
Engels
Uitgebreide vertaling voor dash (Engels) in het Nederlands
dash:
Conjugations for dash:
present
- dash
- dash
- dashes
- dash
- dash
- dash
simple past
- dashed
- dashed
- dashed
- dashed
- dashed
- dashed
present perfect
- have dashed
- have dashed
- has dashed
- have dashed
- have dashed
- have dashed
past continuous
- was dashing
- were dashing
- was dashing
- were dashing
- were dashing
- were dashing
future
- shall dash
- will dash
- will dash
- shall dash
- will dash
- will dash
continuous present
- am dashing
- are dashing
- is dashing
- are dashing
- are dashing
- are dashing
subjunctive
- be dashed
- be dashed
- be dashed
- be dashed
- be dashed
- be dashed
diverse
- dash!
- let's dash!
- dashed
- dashing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor dash:
Verwante woorden van "dash":
Synoniemen voor "dash":
Verwante definities voor "dash":
Wiktionary: dash
dash
Cross Translation:
verb
dash
-
to complete hastily
- dash → snel afhaspelen; snel afmaken
-
to ruin
- dash → verwoesten
-
to run short distance
- dash → sprinten
-
small quantity of liquid
- dash → scheutje
-
short run
- dash → sprint
-
typographic symbol
- dash → streepje; koppelteken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dash | → breken; afbreken; doorbreken; schenden; stukbreken; verbreken; intrappen; verbrijzelen; vermorzelen; verpletteren | ↔ briser — rompre, mettre en pièces. |
• dash | → vernielen; vernietigen; verwoesten | ↔ détruire — démolir, ruiner, en parlant d'un édifice, d'une construction. |
• dash | → intrappen; verbrijzelen; vermorzelen; verpletteren | ↔ fracasser — briser en éclats, avec violence. |
• dash | → lijn; streep; streek; schreef; band; reep; strook; straal; scheiding; haarscheiding; haal; schrap; wapenbalk | ↔ raie — ligne tracer sur une surface. |
• dash | → schreef; streek; wapenbalk | ↔ rayure — entaille, trace, éraflure faite sur une surface polie par un objet contondant. |