Curse in het Nederlands vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

curse:
- vervloeking; banvloek; vloek; verwensing; vertikking
- vloeken; vervloeken; verdoemen; verwensen; ketteren
Wiktionary:
- curse → vervloeken, vloeken, schelden
- curse → vloek
- curse → vloek, scheldwoord, vermaledijen, affront, belediging, krenking, smaad, godlasteren, ketteren, vloeken, godslasteren, blasfemeren, affronteren, beledigen, krenken, vervloeken, verwensen

Engels

Uitgebreide vertaling voor curse (Engels) in het Nederlands

curse:

curse [the ~] zelfstandig naamwoord

the curse (malediction; anathema; imprecation; swear-word)
de vervloeking; de banvloek; de vloek; de verwensing; vertikking
- vervloeking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- banvloek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- vloek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- verwensing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vertikking [znw.] zelfstandig naamwoord

to curse werkwoord (curses, cursed, cursing)

to curse (swear)
vloeken
- vloeken werkwoord (vloek, vloekt, vloekte, vloekten, gevloekt)
to curse (damn)
vervloeken; verdoemen; verwensen
- vervloeken werkwoord (vervloek, vervloekt, vervloekte, vervloekten, vervloekt)
- verdoemen werkwoord (verdoem, verdoemt, verdoemde, verdoemden, verdoemd)
- verwensen werkwoord (verwens, verwenst, verwenste, verwensten, verwenst)
to curse (rage; swear; storm)
ketteren
- ketteren werkwoord (ketter, kettert, ketterde, ketterden, geketterd)

Conjugations for curse:

present

curse
curse
curses
curse
curse
curse

simple past

cursed
cursed
cursed
cursed
cursed
cursed

present perfect

have cursed
have cursed
has cursed
have cursed
have cursed
have cursed

past continuous

was cursing
were cursing
was cursing
were cursing
were cursing
were cursing

future

shall curse
will curse
will curse
shall curse
will curse
will curse

continuous present

am cursing
are cursing
is cursing
are cursing
are cursing
are cursing

subjunctive

be cursed
be cursed
be cursed
be cursed
be cursed
be cursed

diverse

curse!
let's curse!
cursed
cursing

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor curse:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
banvloek	anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
vertikking	anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
vervloeking	anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
verwensing	anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
vloek	anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
-	bane; condemnation; curse word; cuss; execration; expletive; hex; jinx; nemesis; oath; scourge; swearing; swearword; torment; whammy
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ketteren	curse; rage; storm; swear
verdoemen	curse; damn	condemn
vervloeken	curse; damn
verwensen	curse; damn
vloeken	curse; swear
-	anathemise; anathemize; bedamn; beshrew; blaspheme; cuss; damn; excommunicate; imprecate; maledict; swear; unchurch

Verwante woorden van "curse":

cursing, cursed, curses

Synoniemen voor "curse":

curse word; expletive; oath; swearing; swearword; cuss; profanity
execration; condemnation; denunciation; denouncement
hex; jinx; whammy; spell; magic spell; magical spell; charm
bane; scourge; nemesis; affliction
torment
cuss; blaspheme; swear; imprecate; express; verbalize; verbalise; utter; give tongue to
abuse; clapperclaw; blackguard; shout
beshrew; bedamn; anathemize; anathemise; maledict; raise; conjure; conjure up; invoke; evoke; stir; call down; arouse; bring up; put forward; call forth
excommunicate; unchurch; exclude; keep out; shut out; shut

Antoniemen van "curse":

bless; communicate

Verwante definities voor "curse":

profane or obscene expression usually of surprise or anger¹
an evil spell¹
- a witch put a curse on his whole family¹
an appeal to some supernatural power to inflict evil on someone or some group¹
a severe affliction¹
something causing misery or death¹
utter obscenities or profanities¹
- The drunken men were cursing loudly in the street¹
wish harm upon; invoke evil upon¹
- The bad witch cursed the child¹
heap obscenities upon¹
- The taxi driver who felt he didn't get a high enough tip cursed the passenger¹
exclude from a church or a religious community¹

Wiktionary: curse

curse

verb

to place a curse upon
- curse → vervloeken
to swear, to utter a vulgar curse
- curse → vloeken

noun

prayer that harm may befall someone
- curse → vloek
supernatural detriment
- curse → vloek

curse

verb

krenkende of beledigende woorden uitspreken op heftige of ruwe toon
- schelden → curse; swear

noun

bewust uitgesproken wens om iemand kwaad of leed aan te doen
- vloek → curse

Cross Translation:

From	To	Via
• curse	→ vloek	↔ Fluch — (im Zorn) gesagte Verwünschung
• curse	→ scheldwoord	↔ Schimpfwort — ein abfälliges, herabwürdigendes und beleidigendes Wort gegenüber Personen
• curse	→ vermaledijen	↔ vermaledeien — K\|vatd. verfluchen, verdammen
• curse	→ affront; belediging; krenking; smaad	↔ affront — outrage fait en face, soit en paroles, être en action.
• curse	→ godlasteren; ketteren; vloeken; godslasteren; blasfemeren	↔ blasphémer — proférer un blasphème ou des blasphèmes.
• curse	→ affronteren; beledigen; krenken	↔ insulter — outrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser.
• curse	→ vloek	↔ malédiction — Action de maudire, résultat de cette action (1)
• curse	→ vermaledijen; vervloeken; verwensen	↔ maudire — lancer des imprécations contre quelqu’un pour qu’il lui arriver du mal.

Verwante vertalingen van curse

curse of gambling

Remove Ads

Vertaal curse van Engels naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor curse (Engels) in het Nederlands

curse:

curse [the ~] zelfstandig naamwoord

the curse (malediction; anathema; imprecation; swear-word)

to curse werkwoord (curses, cursed, cursing)

to curse (swear)

to curse (damn)

to curse (rage; swear; storm)

Conjugations for curse:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

Vertaal Matrix voor curse:

Verwante woorden van "curse":

Synoniemen voor "curse":

Antoniemen van "curse":

Verwante definities voor "curse":

Wiktionary: curse

Verwante vertalingen van curse