Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal crying

Vertaal crying van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. crying:
  2. cry:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor crying (Engels) in het Nederlands

crying:

crying [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the crying (sobbing; moaning; whining; )
    het gehuil; het gejank; het geween
    • gehuil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gejank [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geween [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor crying:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehuil crying; howling; lamentations; lamenting; moaning; sobbing; wailing; whimpering; whining; yelping howling; lamentations; wailing
gejank crying; howling; lamentations; lamenting; moaning; sobbing; wailing; whimpering; whining; yelping
geween crying; howling; lamentations; lamenting; moaning; sobbing; wailing; whimpering; whining; yelping
- tears; weeping
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- clamant; egregious; exigent; flagrant; glaring; gross; insistent; instant; rank
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- glaring; weeping

Verwante woorden van "crying":


Synoniemen voor "crying":


Verwante definities voor "crying":

  1. conspicuously and outrageously bad or reprehensible1
    • a crying shame1
  2. demanding attention1
    • a crying need1
  3. the process of shedding tears (usually accompanied by sobs or other inarticulate sounds)1
    • I hate to hear the crying of a child1

crying vorm van cry:

to cry werkwoord (cries, cried, crying)

  1. to cry (whimper; whine; snivel; )
    huilen; snotteren; snikken; grienen; janken
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • snotteren werkwoord (snotter, snottert, snotterde, snotterden, gesnotterd)
    • snikken werkwoord (snik, snikt, snikte, snikten, gesnikt)
    • grienen werkwoord (grien, grient, griende, grienden, gegriend)
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
  2. to cry (weep; wail; sob; blubber; whimper)
    huilen; wenen; janken
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • wenen werkwoord (ween, weent, weende, weenden, geweend)
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
  3. to cry (shriek; squeal; shout; let on; tell tales)
    huilen; brullen; krijsen; janken
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
  4. to cry (scream; screech; shriek; squawk; yell)
    schreeuwen; gillen; krijsen
    • schreeuwen werkwoord (schreeuw, schreeuwt, schreeuwde, schreeuwden, geschreeuwd)
    • gillen werkwoord (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)
    • krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)
  5. to cry (weep; moan; groan)
    huilen; schreien
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • schreien werkwoord (schrei, schreit, schreide, schreiden, geschreid)
  6. to cry (bawl; shout; scream; )
    schreeuwen; brullen; bulderen; daveren; blaffen
    • schreeuwen werkwoord (schreeuw, schreeuwt, schreeuwde, schreeuwden, geschreeuwd)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • bulderen werkwoord (bulder, buldert, bulderde, bulderden, gebulderd)
    • daveren werkwoord (daver, davert, daverde, daverden, gedaverd)
    • blaffen werkwoord (blaf, blaft, blafte, blaften, geblaft)

Conjugations for cry:

present
  1. cry
  2. cry
  3. cries
  4. cry
  5. cry
  6. cry
simple past
  1. cried
  2. cried
  3. cried
  4. cried
  5. cried
  6. cried
present perfect
  1. have cried
  2. have cried
  3. has cried
  4. have cried
  5. have cried
  6. have cried
past continuous
  1. was crying
  2. were crying
  3. was crying
  4. were crying
  5. were crying
  6. were crying
future
  1. shall cry
  2. will cry
  3. will cry
  4. shall cry
  5. will cry
  6. will cry
continuous present
  1. am crying
  2. are crying
  3. is crying
  4. are crying
  5. are crying
  6. are crying
subjunctive
  1. be cried
  2. be cried
  3. be cried
  4. be cried
  5. be cried
  6. be cried
diverse
  1. cry!
  2. let's cry!
  5. cried
  6. crying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

cry [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cry (scream; exclamation; squeal; )
    de schreeuw; de roep; de uitroep; de kreet; de gil
    • schreeuw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • roep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uitroep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kreet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cry:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
daveren booming
gil cry; exclamation; scream; screech; shriek; squeal; whoop; yell
gillen cries; screams; shouts; yelling
kreet cry; exclamation; scream; screech; shriek; squeal; whoop; yell battle cry; election-cry; promotion line; slogan; war cry; whoop; yell
roep cry; exclamation; scream; screech; shriek; squeal; whoop; yell call up; calling; fame; name; reputation; respectability
schreeuw cry; exclamation; scream; screech; shriek; squeal; whoop; yell
schreeuwen cries; screams; shouts; yelling
uitroep cry; exclamation; scream; screech; shriek; squeal; whoop; yell
- battle cry; call; outcry; rallying cry; shout; vociferation; war cry; watchword; yell
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaffen bark; bawl; bellow; boom; cry; cry out; rage; rant; roar; scream; shout; shriek; yell bark; bellow; roar; scream; shout; shriek; squeal; yell
brullen bark; bawl; bellow; boom; cry; cry out; let on; rage; rant; roar; scream; shout; shriek; squeal; tell tales; yell bellow; cry out; howl; roar; scream; shout; shriek; whine; yell
bulderen bark; bawl; bellow; boom; cry; cry out; rage; rant; roar; scream; shout; shriek; yell bellow; roar; scream; shout; shriek; yell
daveren bark; bawl; bellow; boom; cry; cry out; rage; rant; roar; scream; shout; shriek; yell rattle; rumble; thunder
gillen cry; scream; screech; shriek; squawk; yell howl; whine; yell
grienen blubber; cry; sniff; sniffle; snivel; whimper; whine
huilen blubber; cry; groan; let on; moan; shout; shriek; sniff; sniffle; snivel; sob; squeal; tell tales; wail; weep; whimper; whine tear; water; weep
janken blubber; cry; let on; shout; shriek; sniff; sniffle; snivel; sob; squeal; tell tales; wail; weep; whimper; whine gasp; howl; sob; whine; yell
krijsen cry; let on; scream; screech; shout; shriek; squawk; squeal; tell tales; yell
schreeuwen bark; bawl; bellow; boom; cry; cry out; rage; rant; roar; scream; screech; shout; shriek; squawk; yell bellow; roar; scream; shout; shriek; yell
schreien cry; groan; moan; weep
snikken blubber; cry; sniff; sniffle; snivel; whimper; whine gasp; sob
snotteren blubber; cry; sniff; sniffle; snivel; whimper; whine snivel
wenen blubber; cry; sob; wail; weep; whimper
- blazon out; call; call out; cry out; exclaim; holler; hollo; outcry; scream; shout; shout out; squall; weep; yell

Verwante woorden van "cry":


Synoniemen voor "cry":


Antoniemen van "cry":


Verwante definities voor "cry":

  1. a fit of weeping1
    • had a good cry1
  2. a loud utterance; often in protest or opposition1
    • the speaker was interrupted by loud cries from the rear of the audience1
  3. a loud utterance of emotion (especially when inarticulate)1
    • a cry of rage1
  4. a slogan used to rally support for a cause1
    • a cry to arms1
  5. the characteristic utterance of an animal1
    • animal cries filled the night1
  6. shed tears because of sadness, rage, or pain1
    • She cried bitterly when she heard the news of his death1
  7. bring into a particular state by crying1
    • The little boy cried himself to sleep1
  8. utter aloud; often with surprise, horror, or joy1
    • `Help!' she cried1
  9. utter a sudden loud cry1
    • she cried with pain when the doctor inserted the needle1
  10. proclaim or announce in public1
    • before we had newspapers, a town crier would cry the news1
    • He cried his merchandise in the market square1
  11. utter a characteristic sound1
    • The cat was crying1
  12. demand immediate action1
    • This situation is crying for attention1

Wiktionary: cry

cry
verb
  1. transitive: to shout, to scream (words)
  2. intransitive: to shout, scream, yell
  3. intransitive: to weep
cry
noun
  1. doordringende schreeuw
  2. een vrij harde klank geproduceerd met stemgeluid
  3. een luide (uit)roep
verb
  1. traanvocht uitscheiden door emotie
Cross Translation:
FromToVia
• cry → kreet; schreeuw ↔ Schrei — ein plötzlich ausgestoßener, lauter Ruf als Reaktion auf äußere oder innere Reize
• cry → huilen; blèren ↔ weinen — (intransitiv) Tränen vergießen
• cry → schreeuw; kreet; roep ↔ cri — son perçant ou puissant émis par la voix d'un être humain ou d’un animal.
• cry → schreeuwen; roepen; joelen; gieren; balken; blaten; brullen; grommen; hinniken; loeien ↔ crier — jeter un ou plusieurs cris.
• cry → wenen ↔ pleurer — Verser des larmes

Verwante vertalingen van crying







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0514 seconde
Page rendered in 1.0 seconds