Engels

Uitgebreide vertaling voor crush (Engels) in het Nederlands

crush:

to crush werkwoord (crushes, crushed, crushing)

  1. to crush (pulverize; shatter; dash; )
    verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; vermorzelen; fijnmaken; vergruizen
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • verpletteren werkwoord (verpletter, verplettert, verpletterde, verpletterden, verpletterd)
    • platdrukken werkwoord (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • vermorzelen werkwoord (vermorzel, vermorzelt, vermorzelde, vermorzelden, vermorzeld)
    • fijnmaken werkwoord
    • vergruizen werkwoord (vergruis, vergruist, vergruisde, vergruisden, vergruisd)
  2. to crush (squeeze)
    persen; leegknijpen; uitpersen
    • persen werkwoord (pers, perst, perste, persten, geperst)
    • leegknijpen werkwoord
    • uitpersen werkwoord (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  3. to crush (squash; flatten)
    pletten; platdrukken; platmaken; fijndrukken
    • pletten werkwoord (plet, plette, pletten, geplet)
    • platdrukken werkwoord (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • platmaken werkwoord (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)
    • fijndrukken werkwoord
  4. to crush (keep in control; suppress; revoke; )
    onderdrukken; terughouden; in bedwang houden; bedwingen; beteugelen
    • onderdrukken werkwoord (onderdruk, onderdrukt, onderdrukte, onderdrukten, onderdrukt)
    • terughouden werkwoord (houd terug, houdt terug, hield terug, hielden terug, teruggehouden)
    • in bedwang houden werkwoord (houd in bedwang, houdt in bedwang, hield in bedwang, hielden in bedwang, in bedwang gehouden)
    • bedwingen werkwoord (bedwing, bedwingt, bedwong, bedwongen, bedwongen)
    • beteugelen werkwoord (beteugel, beteugelt, beteugelde, beteugelden, beteugeld)
  5. to crush (lever; jack)
    vijzelen
    • vijzelen werkwoord (vijzel, vijzelt, vijzelde, vijzelden, gevijzeld)
  6. to crush (pulverize; pulverise)
    kapotdrukken
    • kapotdrukken werkwoord (druk kapot, drukt kapot, drukte kapot, drukten kapot, kapot gedrukt)
  7. to crush (pulverize; pulverise)
    fijn drukken
    • fijn drukken werkwoord (druk fijn, drukt fijn, drukte fijn, drukten fijn, fijn gedrukt)

Conjugations for crush:

present
  1. crush
  2. crush
  3. crushes
  4. crush
  5. crush
  6. crush
simple past
  1. crushed
  2. crushed
  3. crushed
  4. crushed
  5. crushed
  6. crushed
present perfect
  1. have crushed
  2. have crushed
  3. has crushed
  4. have crushed
  5. have crushed
  6. have crushed
past continuous
  1. was crushing
  2. were crushing
  3. was crushing
  4. were crushing
  5. were crushing
  6. were crushing
future
  1. shall crush
  2. will crush
  3. will crush
  4. shall crush
  5. will crush
  6. will crush
continuous present
  1. am crushing
  2. are crushing
  3. is crushing
  4. are crushing
  5. are crushing
  6. are crushing
subjunctive
  1. be crushed
  2. be crushed
  3. be crushed
  4. be crushed
  5. be crushed
  6. be crushed
diverse
  1. crush!
  2. let's crush!
  3. crushed
  4. crushing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor crush:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- calf love; compaction; crunch; crushed leather; infatuation; jam; press; puppy love
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedwingen crush; keep back; keep in control; pulverise; pulverize; recant; retract; revoke; rub fine; subdue; suppress; take back; withhold control; keep back; keep under control; moderate; restrain; subdue; suppress
beteugelen crush; keep back; keep in control; pulverise; pulverize; recant; retract; revoke; rub fine; subdue; suppress; take back; withhold check; control; curb; keep back; keep under control; moderate; restrain; subdue; suppress
fijn drukken crush; pulverise; pulverize
fijndrukken crush; flatten; squash
fijnmaken crush; dash; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash
in bedwang houden crush; keep back; keep in control; pulverise; pulverize; recant; retract; revoke; rub fine; subdue; suppress; take back; withhold control; keep under control; restrain; suppress
kapotdrukken crush; pulverise; pulverize
leegknijpen crush; squeeze peg out; pinch out; squeeze dry; squeeze empty; squeeze out
onderdrukken crush; keep back; keep in control; pulverise; pulverize; recant; retract; revoke; rub fine; subdue; suppress; take back; withhold suppress
persen crush; squeeze squeeze
platdrukken crush; dash; flatten; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash; squash
platmaken crush; flatten; squash flatten; level; smooth
pletten crush; flatten; squash
terughouden crush; keep back; keep in control; pulverise; pulverize; recant; retract; revoke; rub fine; subdue; suppress; take back; withhold fend off; keep off; lay off; parry; put aside; put away; reserve; set aside
uitpersen crush; squeeze empty; gut; ransack; strip bare
verbrijzelen crush; dash; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash adjourn; break; break down; knock to pieces; sever; shatter; smash; smash to pieces; smash up
vergruizen crush; dash; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash
vermorzelen crush; dash; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash
verpletteren crush; dash; pulverise; pulverize; rub fine; shatter; smash
vijzelen crush; jack; lever
- beat; beat out; break down; demolish; jam; mash; oppress; shell; smash; squash; squeeze; squelch; suppress; trounce; vanquish

Verwante woorden van "crush":


Synoniemen voor "crush":


Verwante definities voor "crush":

  1. the act of crushing1
  2. temporary love of an adolescent1
  3. a dense crowd of people1
  4. leather that has had its grain pattern accentuated1
  5. break into small pieces1
    • The car crushed the toy1
  6. become injured, broken, or distorted by pressure1
    • The plastic bottle crushed against the wall1
  7. come out better in a competition, race, or conflict1
  8. make ineffective1
  9. crush or bruise1
  10. to compress with violence, out of natural shape or condition1
    • crush an aluminum can1
  11. humiliate or depress completely1
    • She was crushed by his refusal of her invitation1
  12. come down on or keep down by unjust use of one's authority1

Wiktionary: crush

crush
verb
  1. to overcome completely
  2. to overwhelm by pressure or weight
  3. to oppress or burden grievously
  4. to reduce to fine particles by pounding or grinding
  5. to press or bruise between two hard bodies
noun
  1. a violent crowding
  2. a crowd control barrier
  3. a short-lived and unrequited love or infatuation
crush
verb
  1. iets met kracht samendrukken

Cross Translation:
FromToVia
crush breken; afbreken; doorbreken; schenden; stukbreken; verbreken; intrappen; verbrijzelen; vermorzelen; verpletteren briserrompre, mettre en pièces.
crush stampen; fijnstampen broyer — Réduire en parcelles, en poudre ou en pâte.
crush intrappen; verbrijzelen; vermorzelen; verpletteren fracasserbriser en éclats, avec violence.
crush kwellen; malen; vermalen moudre — Mettre en poudre au moyen du moulin.
crush stampen; fijnstampen pilerbroyer, écraser quelque chose avec un pilon.

Verwante vertalingen van crush