Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal covering

Vertaal covering van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. covering:
  2. cover:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor covering (Engels) in het Nederlands

covering:

covering bijvoeglijk naamwoord

  1. covering
    overkoepelend
  2. covering
    overdekkend

covering [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the covering (cover)
    de dekking; de bedekking; de overdekking; de dek
    • dekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bedekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • overdekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • dek [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the covering
    bedekken; beslaan
    • bedekken [znw.] zelfstandig naamwoord
    • beslaan [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. the covering
    de beschutting; beschutsel
  4. the covering (cover up roof; roof; cover; roofing over; top)
    het dak; de overdekking; afdekkap; de koepel; de kap; de overkapping
    • dak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • overdekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • afdekkap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • koepel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • overkapping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. the covering (overgrowth; cultivation)
    de aanplant; het gewas; de begroeiing
    • aanplant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gewas [het ~] zelfstandig naamwoord
    • begroeiing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor covering:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanplant covering; cultivation; overgrowth breeding; cultivation; culture; growing; growth; multiplication; plantation; planting; production; reproduction; vegetation
afdekkap cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
bedekken covering
bedekking cover; covering
begroeiing covering; cultivation; overgrowth
beschutsel covering
beschutting covering lee; safety; security; shelter
beslaan covering
dak cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
dek cover; covering bedspread; blanket; cover; coverlet
dekking cover; covering
gewas covering; cultivation; overgrowth crop; cultivated plants; plant; planting; vegetation
kap cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top cap; casque; hood; wimple
koepel cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top archway; armour-plated cupola; ceiling; cupola; dome; vault
overdekking cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
overkapping cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
- application; coating; cover; masking; natural covering; screening
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken blur; camouflage; coat; conceal; cover; cover up; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap
beslaan fill; take up space
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
beslaan fur
- cloth; cover
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overdekkend covering
overkoepelend covering

Verwante woorden van "covering":


Synoniemen voor "covering":


Verwante definities voor "covering":

  1. the work of applying something1
  2. the act of protecting something by covering it1
  3. the act of concealing the existence of something by obstructing the view of it1
  4. an artifact that covers something else (usually to protect or shelter or conceal it)1
  5. a natural object that covers or envelops1
    • under a covering of dust1

Wiktionary: covering

covering
noun
  1. een laag stof ter versiering en berscherming aangebracht op een hard oppervlak of een meubelstuk
Cross Translation:
FromToVia
• covering → bedekking ↔ revêtement — Sorte de plaquage de plâtre
• covering → bekleding ↔ revêtement — Ouvrage de pierre

covering vorm van cover:

cover [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cover (lid)
    de deksel; het lid
    • deksel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lid [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the cover (covering)
    de dekking; de bedekking; de overdekking; de dek
    • dekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bedekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • overdekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • dek [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the cover (packaging; wrapping; shell)
    de verpakking; het omhulsel; de huls; het omkleedsel; het omwindsel
  4. the cover (record sleeve; slip case; sleeve; slip cover)
    de hoes; de platenhoes; l.p.hoes
    • hoes [de ~] zelfstandig naamwoord
    • platenhoes [de ~] zelfstandig naamwoord
    • l.p.hoes [znw.] zelfstandig naamwoord
  5. the cover (book cover; binding)
    de boekomslag; de omslag; de kaft
    • boekomslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • omslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kaft [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. the cover (cover up roof; roof; covering; roofing over; top)
    het dak; de overdekking; afdekkap; de koepel; de kap; de overkapping
    • dak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • overdekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • afdekkap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • koepel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • overkapping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. the cover (wrapping; packaging; wrapper)
    het omhulsel; de buitenkant; de huls; het omwindsel; het omkleedsel
  8. the cover (bedspread; blanket; coverlet)
    de deken; beddedeken; de dek
    • deken [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • beddedeken [znw.] zelfstandig naamwoord
    • dek [de ~] zelfstandig naamwoord
  9. the cover (slip)
    de overtrek
    • overtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  10. the cover (protection; shelter; patronage)
    de bescherming; de protectie
  11. the cover (envelope; wrapper)
    het couvert; de enveloppe; de omslag; de wikkel
    • couvert [het ~] zelfstandig naamwoord
    • enveloppe [de ~] zelfstandig naamwoord
    • omslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • wikkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  12. the cover (cloak; front)
    de dekmantel
  13. the cover (pencase; étui; casing; case)
    het etui; het pennendoosje; de koker; de pennenkoker
    • etui [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pennendoosje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • koker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pennenkoker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  14. the cover (runner)
    het beddekleedje

to cover werkwoord (covers, covered, covering)

  1. to cover
    overkoepelen
    • overkoepelen werkwoord (overkoepel, overkoepelt, overkoepelde, overkoepelden, overkoepeld)
  2. to cover
    indekken
    • indekken werkwoord (dek in, dekt in, dekte in, dekten in, ingedekt)
  3. to cover
    overdekken
    • overdekken werkwoord (overdek, overdekt, overdekte, overdekten, overdekt)
  4. to cover
    kaften
    • kaften werkwoord (kaft, kaftte, kaftten, gekaft)
  5. to cover (protect; fence off; fence in; lock up)
    afschermen; afdekken; beschermen; afschutten; beschutten
    • afschermen werkwoord (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • afschutten werkwoord (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • beschutten werkwoord (beschut, beschutte, beschutten, beschut)
  6. to cover (tell; say; expound; )
    zeggen; vertellen; uiteenzetten; verhalen; mededelen
    • zeggen werkwoord (zeg, zeg/zegt, zegt, zei, zeiden, gezegd)
    • vertellen werkwoord (vertel, vertelt, vertelde, vertelden, verteld)
    • uiteenzetten werkwoord (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • verhalen werkwoord (verhaal, verhaalt, verhaalde, verhaalden, verhaald)
    • mededelen werkwoord (deel mede, deelt mede, deelde mede, deelden mede, medegedeeld)
    beschrijven
    – precies vertellen hoe het eruitziet of hoe het ging 2
    • beschrijven werkwoord (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
      • de nieuwslezer beschreef de gebeurtenissen2
  7. to cover (roof in; arch over)
    dekken; overwelven; overkappen
    • dekken werkwoord (dek, dekt, dekte, dekten, gedekt)
    • overwelven werkwoord (overwelf, overwelft, overwelfde, overwelfden, overwelfd)
    • overkappen werkwoord (overkap, overkapt, overkapte, overkapten, overkapt)
  8. to cover (cover up)
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  9. to cover (go; traverse; travel; do)
    afleggen; meters maken
  10. to cover (conceal; mask; mantle; )
    maskeren; omhullen; bedekken; verhullen; versluieren; bemantelen; inhullen; hullen
    • maskeren werkwoord (masker, maskert, maskerde, maskerden, gemaskeerd)
    • omhullen werkwoord (omhul, omhult, omhulde, omhulden, omhuld)
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • verhullen werkwoord (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • versluieren werkwoord (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • bemantelen werkwoord (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
    • inhullen werkwoord (hul in, hult in, hulde in, hulden in, ingehuld)
    • hullen werkwoord (hul, hult, hulde, hulden, gehuld)
  11. to cover (clothe; upholster; furnish)
    bekleden; van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
    • stofferen werkwoord (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)
  12. to cover (enclose; evnvelope; encapsulate; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten werkwoord

Conjugations for cover:

present
  1. cover
  2. cover
  3. covers
  4. cover
  5. cover
  6. cover
simple past
  1. covered
  2. covered
  3. covered
  4. covered
  5. covered
  6. covered
present perfect
  1. have covered
  2. have covered
  3. has covered
  4. have covered
  5. have covered
  6. have covered
past continuous
  1. was covering
  2. were covering
  3. was covering
  4. were covering
  5. were covering
  6. were covering
future
  1. shall cover
  2. will cover
  3. will cover
  4. shall cover
  5. will cover
  6. will cover
continuous present
  1. am covering
  2. are covering
  3. is covering
  4. are covering
  5. are covering
  6. are covering
subjunctive
  1. be covered
  2. be covered
  3. be covered
  4. be covered
  5. be covered
  6. be covered
diverse
  1. cover!
  2. let's cover!
  5. covered
  6. covering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor cover:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekkap cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
afdekken protection
afleggen collapse; succubing
afschermen protection
afschutten partitioning off; screening
beddedeken bedspread; blanket; cover; coverlet
beddekleedje cover; runner
bedekken covering
bedekking cover; covering
beschermen protection
bescherming cover; patronage; protection; shelter administration; control; data protection; guardianship; management; protection; safety; security; supervision; surveillance
bijvoegen adding up; joining up
boekomslag binding; book cover; cover
buitenkant cover; packaging; wrapper; wrapping appearance; exterior; look; looks; outer; outside
couvert cover; envelope; wrapper couvert; cutlery
dak cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
dek bedspread; blanket; cover; covering; coverlet
deken bedspread; blanket; cover; coverlet
dekken thatching; tiling
dekking cover; covering
dekmantel cloak; cover; front disguise; façade
deksel cover; lid bell jar; glass bell
enveloppe cover; envelope; wrapper
etui case; casing; cover; pencase; étui case; penholder; shell-hole; tube; tubular case; étui
hoes cover; record sleeve; sleeve; slip case; slip cover
huls cover; packaging; shell; wrapper; wrapping
indekken safeguarding
kaft binding; book cover; cover
kaften covers; jackets; wrappers
kap cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top cap; casque; hood; wimple
koepel cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top archway; armour-plated cupola; ceiling; cupola; dome; vault
koker case; casing; cover; pencase; étui boiler; case; cooker; shell-hole; tube; tubular case; water boiler; étui
l.p.hoes cover; record sleeve; sleeve; slip case; slip cover
lid cover; lid cock; dick; dimension member; member; member of the congregation; paragraph; penis; prick; rod; sod; subsection; willie
omhulsel cover; packaging; shell; wrapper; wrapping
omkleedsel cover; packaging; shell; wrapper; wrapping
omslag binding; book cover; cover; envelope; wrapper bending; change-over
omwindsel cover; packaging; shell; wrapper; wrapping
overdekking cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
overkapping cover; cover up roof; covering; roof; roofing over; top
overtrek cover; slip
overtrekken tracing
pennendoosje case; casing; cover; pencase; étui
pennenkoker case; casing; cover; pencase; étui
platenhoes cover; record sleeve; sleeve; slip case; slip cover
protectie cover; patronage; protection; shelter protection; safety
toevoegen adding up; joining up
verpakking cover; packaging; shell; wrapping packing; preparation for market
wikkel cover; envelope; wrapper
- back; binding; blanket; book binding; concealment; cover charge; cover song; cover version; covering; covering fire; covert; masking; natural covering; screen; screening; top
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken cover; fence in; fence off; lock up; protect armor; armour; blind; clear; clear the table; empty the table
afleggen cover; do; go; travel; traverse collapse
afschermen cover; fence in; fence off; lock up; protect bar; close off; shut out
afschutten cover; fence in; fence off; lock up; protect partition off; screen
bedekken blur; camouflage; conceal; cover; cover up; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap coat
bekleden clothe; cover; cover up; furnish; upholster
bemantelen blur; camouflage; conceal; cover; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap blur; conceal; disguise; gloss over; hide; hush up; mantle; suppress; veil
beschermen cover; fence in; fence off; lock up; protect guard; guard from; herd; patronise; patronize; preserve; protect; protect with a security system; safeguard; save; shield; watch over
beschrijven cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell describe; outline; reproduce; sketch
beschutten cover; fence in; fence off; lock up; protect guard; herd; preserve; protect; safeguard; save; shield; watch over
bijsluiten besiege; besieged; besieges; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; surround; wrap up add; add to; append; join
bijvoegen besiege; besieged; besieges; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; surround; wrap up add; add to; append; attach; include; join; join up; unite
dekken arch over; cover; roof in
hullen blur; camouflage; conceal; cover; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap
indekken cover
inhullen blur; camouflage; conceal; cover; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap
insluiten besiege; besieged; besieges; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; surround; wrap up besiege; embed; surround
kaften cover
maskeren blur; camouflage; conceal; cover; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap
mededelen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell
meters maken cover; do; go; travel; traverse
omhullen blur; camouflage; conceal; cover; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap
overdekken cover
overkappen arch over; cover; roof in
overkoepelen cover
overtrekken clothe; cover; cover up; furnish; upholster trace
overwelven arch over; cover; roof in
stofferen clothe; cover; furnish; upholster
toevoegen besiege; besieged; besieges; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; surround; wrap up add; add to; add up; append; attach; count in; count up; fill up; include; join; replenish; to make complete; total
uiteenzetten cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell clarify; explain; make clear; make explicit; place apart; put apart
van bekleding voorzien clothe; cover; furnish; upholster
verhalen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell narrate; report; tell
verhullen blur; camouflage; conceal; cover; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap blur; conceal; disguise; gloss over; hide; hush up; mantle; suppress; veil
versluieren blur; camouflage; conceal; cover; envelop; mantle; mask; shroud; swathe; veil; wrap blur; conceal; disguise; gloss over; hide; hush up; mantle; suppress; veil
vertellen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell bring something up; narrate; report; tell; ventilate
zeggen cover; define; depict; describe; explain; expound; recount; report; say; tell bring something up; call attention to; indicate; inform; instil; instill; make known; point out; tell; ventilate
- address; breed; brood; compensate; comprehend; continue; cover up; cross; cut across; cut through; deal; embrace; encompass; enshroud; extend; get across; get over; handle; hatch; hide; incubate; insure; overcompensate; overlay; pass over; plow; report; shroud; spread over; track; traverse; treat; underwrite; wrap up
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- cloth; cover the expenses of; cover up; covering; defray; defray the expenses of; disguise; envelope; guard; pay for; safeguard; strew; wrapper; wrapping

Verwante woorden van "cover":


Synoniemen voor "cover":


Antoniemen van "cover":


Verwante definities voor "cover":

  1. fire that makes it difficult for the enemy to fire on your own individuals or formations1
  2. the act of concealing the existence of something by obstructing the view of it1
    • the cover concealed their guns from enemy aircraft1
  3. a false identity and background (especially one created for an undercover agent)1
    • her new name and passport are cover for her next assignment1
  4. the protective covering on the front, back, and spine of a book1
  5. bedding that keeps a person warm in bed1
    • he pulled the covers over his head and went to sleep1
  6. a recording of a song that was first recorded or made popular by somebody else1
    • they made a cover of a Beatles' song1
  7. a covering that serves to conceal or shelter something1
    • under cover of darkness1
  8. covering for a hole (especially a hole in the top of a container)1
    • put the cover back on the kettle1
  9. a natural object that covers or envelops1
    • the fox was flushed from its cover1
  10. a fixed charge by a restaurant or nightclub over and above the charge for food and drink1
  11. clothe, as if for protection from the elements1
    • cover your head!1
  12. sit on (eggs)1
    • The female covers the eggs1
  13. protect by insurance1
    • The insurance won't cover this1
  14. be responsible for reporting the details of, as in journalism1
    • The cub reporter covered New York City1
  15. maintain a check on; especially by patrolling1
    • The second officer covered the top floor1
  16. act on verbally or in some form of artistic expression1
    • The course covered all of Western Civilization1
  17. hold within range of an aimed firearm1
  18. protect or defend (a position in a game)1
    • he covered left field1
  19. be responsible for guarding an opponent in a game1
  20. play a higher card than the one previously played1
    • Smith covered again1
  21. form a cover over1
    • The grass covered the grave1
  22. provide with a covering or cause to be covered1
    • cover her face with a handkerchief1
    • cover the child with a blanket1
    • cover the grave with flowers1
  23. put something on top of something else1
    • cover the meat with a lot of gravy1
  24. copulate with a female, used especially of horses1
    • The horse covers the mare1
  25. cover as if with a shroud1
  26. travel across or pass over1
    • The caravan covered almost 100 miles each day1
  27. spread over a surface to conceal or protect1
    • This paint covers well1
  28. hide from view or knowledge1
    • The President covered the fact that he bugged the offices in the White House1
  29. be sufficient to meet, defray, or offset the charge or cost of1
    • Is this enough to cover the check?1
  30. to take an action to protect against future problems1
    • Count the cash in the drawer twice just to cover yourself1
  31. help out by taking someone's place and temporarily assuming his responsibilities1
    • She is covering for our secretary who is ill this week1
  32. invest with a large or excessive amount of something1
    • She covered herself with glory1
  33. include in scope; include as part of something broader; have as one's sphere or territory1
    • this should cover everyone in the group1
  34. make up for shortcomings or a feeling of inferiority by exaggerating good qualities1
  35. provide for1
    • The grant doesn't cover my salary1
  36. span an interval of distance, space or time1
    • The period covered the turn of the century1
    • This farm covers some 200 acres1

Wiktionary: cover

cover
verb
  1. copulate
  2. mention
  3. provide enough money for
  4. (music) make a cover version
  5. protect by shooting
  6. to conceal or protect
noun
  1. cover charge
  2. top sheet
  3. front and back of a book or a magazine
  4. hiding
  5. lid
cover
verb
  1. iets over iets heen plaatsen zodat het niet zichtbaar is
  2. bedekt zijn of worden met een dikke laag aarde of sneeuw
  3. met stof bedekken
  4. een bepaald gebied betreffen
  5. (overgankelijk) voorzien van een dak
  6. (overgankelijk) (ter bescherming) (met een deken) bedekken
noun
  1. open band om de eigenlijke luchtband (binnenband) bij voertuigen
  2. een voorwerp om een hol open lichaam mee af te dekken
Cross Translation:
FromToVia
• cover → bedekken ↔ bedecken — etwas über etwas/jemanden legen (oft zum Schutze vor z.B. Kälte oder Blicken)
• cover → bedekken ↔ bedecken — auf etwas liegen
• cover → baret; kapje; muts; pet ↔ bonnet — Coiffure.
• cover → deksel; dekplaat ↔ couvercle — pièce fixer ou non à un récipient et qui s’adapter à son ouverture pour le fermer plus ou moins hermétiquement.
• cover → kaft ↔ couverture — Partie extérieure d’un livre
• cover → dekking ↔ couverture — Moyens militaires servant à se protéger
• cover → hoes ↔ housse — Couvertures d’étoffe légère dont on se sert pour couvrir les meubles
• cover → doorkruisen; rijden door; doorlezen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door ↔ parcourir — traverser un espace en divers sens.
• cover → behoeden; beschermen; bewaken; bewaren; de wacht hebben; hoeden; waken over ↔ protéger — prendre la défense de quelqu’un, de quelque chose ; prêter secours et appui.
• cover → bekleden; overtrekken; coveren; beleggen; dekken; bedekken; toedekken ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
• cover → herhaling; repetitie; herneming; herroeping; hervatting; ronde ↔ reprise — action de reprendre.
• cover → accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
• cover → bekleden; overtrekken; behangen ↔ tapisser — revêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.
• cover → baret; kapje; muts; pet ↔ toque — sorte de coiffure sans bords ou à très petits bords.

Verwante vertalingen van covering







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1341 seconde
Page rendered in 1.0 seconds