Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- connected:
-
connect:
- verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen; doorverbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen; paren; inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken; samenkoppelen; ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken; relateren; combineren; bijeen voegen; onderling verbinden; van verband voorzien; aan elkaar bevestigen; aankoppelen; aanhaken; vastkoppelen; vasthaken; ineensluiten; aansluiten; verbinding maken
-
Wiktionary:
- connected → coherent, samenhangend, bijhorend
- connect → verbinden, aansluiten, connecteren
- connect → aansluiten, verbinden, verenigen, aaneenvoegen, bijeenbrengen, samenbrengen, koppelen, aan elkaar vastmaken, legeren, bijeenbinden, samenbinden, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen, inhaken, aaneenschakelen, bijeenvoegen, ineenzetten, samenstellen, afstellen, passend maken, verstellen, instellen, bijdoen, bijmengen, bijvoegen, toegeven, toevoegen, knopen, aanknopen, binden, vastbinden, vastmaken, inbinden
Engels
Uitgebreide vertaling voor connected (Engels) in het Nederlands
connected:
-
connected
aangesloten-
aangesloten bijvoeglijk naamwoord
-
-
connected
-
connected (related; in relation to)
-
connected (continuous; constant; all the time; continual; persistent; laced; repeated; unremitting; all along; everlasting; permanent; uninterrupted; lasting; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; untiring)
voortdurend; ononderbroken; continue; de hele tijd; onophoudelijk; steeds; almaar; gedurig; telkens; aldoor-
voortdurend bijvoeglijk naamwoord
-
ononderbroken bijvoeglijk naamwoord
-
continue bijvoeglijk naamwoord
-
de hele tijd bijvoeglijk naamwoord
-
onophoudelijk bijvoeglijk naamwoord
-
steeds bijvoeglijk naamwoord
-
almaar bijwoord
-
gedurig bijvoeglijk naamwoord
-
telkens bijwoord
-
aldoor bijwoord
-
-
connected (attached)
vastzittend; aan elkaar zittend-
vastzittend bijvoeglijk naamwoord
-
aan elkaar zittend bijvoeglijk naamwoord
-
-
connected (united; concordant; solidary; unanimous; concerted; oneness)
eensgezind; eendrachtig; harmonieus; saamhorig-
eensgezind bijvoeglijk naamwoord
-
eendrachtig bijvoeglijk naamwoord
-
harmonieus bijvoeglijk naamwoord
-
saamhorig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor connected:
Verwante woorden van "connected":
Synoniemen voor "connected":
Antoniemen van "connected":
Verwante definities voor "connected":
connected vorm van connect:
-
to connect (tie together; bind; knot)
verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen-
aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
-
to connect (put through)
-
to connect (join; combine; attach)
verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen-
aaneenschakelen werkwoord (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
-
to connect (couple; link; pander; attach; make a match)
-
to connect (switch on; turn on; put on; start; light)
-
to connect (couple; link; combine; unite)
verbinden; koppelen; samenkoppelen-
samenkoppelen werkwoord (koppel samen, koppelt samen, koppelde samen, koppelden samen, samengekoppeld)
-
to connect (attach to; affix; attach; fasten; secure)
-
to connect (relate)
-
to connect (join together; merge; combine; unite; link; bridge)
-
to connect (interlink; link; bridge)
verbinden; onderling verbinden; van verband voorzien-
onderling verbinden werkwoord
-
van verband voorzien werkwoord
-
to connect (confirm; attach; fasten; secure)
vastmaken; aan elkaar bevestigen-
aan elkaar bevestigen werkwoord (bevestig aan elkaar, bevestigt aan elkaar, bevestigde aan elkaar, bevestigden aan elkaar, aan elkaar bevestigd)
-
to connect (hitch on to; hook on to; couple; fasten; hook together)
-
to connect (link up)
-
to connect (interlock; interconnect)
-
to connect (join; link; unite; link up)
– be or become joined or united or linked 1 -
to connect
– To assign a drive letter, port, or computer name to a shared resource so that you can use it. 2verbinding maken-
verbinding maken werkwoord
-
-
to connect
– To join or link. 2
Conjugations for connect:
present
- connect
- connect
- connects
- connect
- connect
- connect
simple past
- connected
- connected
- connected
- connected
- connected
- connected
present perfect
- have connected
- have connected
- has connected
- have connected
- have connected
- have connected
past continuous
- was connecting
- were connecting
- was connecting
- were connecting
- were connecting
- were connecting
future
- shall connect
- will connect
- will connect
- shall connect
- will connect
- will connect
continuous present
- am connecting
- are connecting
- is connecting
- are connecting
- are connecting
- are connecting
subjunctive
- be connected
- be connected
- be connected
- be connected
- be connected
- be connected
diverse
- connect!
- let's connect!
- connected
- connecting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor connect:
Verwante woorden van "connect":
Synoniemen voor "connect":
Antoniemen van "connect":
Verwante definities voor "connect":
Wiktionary: connect
connect
Cross Translation:
verb
connect
-
to join an electrical or telephone line
- connect → verbinden; aansluiten
-
to join two or more pieces
- connect → verbinden
verb
-
verbinden
-
twee of meer onderdelen aan elkaar vastmaken
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: