Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- communicative:
- communicate:
-
Wiktionary:
- communicative → aanspreekbaar, mededeelzaam
- communicative → bescheiden, matig, gematigd, schappelijk, sober, aanspreekbaar, genaakbaar, toegankelijk, betaalbaar
- communicate → communiceren, meedelen, mededelen, berichten
- communicate → berichten, mededelen, meedelen, voortzeggen
Engels
Uitgebreide vertaling voor communicative (Engels) in het Nederlands
communicative:
-
communicative
communicatief-
communicatief bijvoeglijk naamwoord
-
-
communicative
communicatieve-
communicatieve bijvoeglijk naamwoord
-
-
communicative (blabber; talkative; garrulous; chatty; loose-tongued; blabbing; chattish; loose-lipped; silver-tongued; indiscrete; indiscreet; gossipy)
praatziek; spraakzaam; praatgraag; indiscreet; flapuit; mededeelzaam; babbelziek; loslippig; kletserig; kletsgraag; babbelachtig-
praatziek bijvoeglijk naamwoord
-
spraakzaam bijvoeglijk naamwoord
-
praatgraag bijvoeglijk naamwoord
-
indiscreet bijvoeglijk naamwoord
-
flapuit bijvoeglijk naamwoord
-
mededeelzaam bijvoeglijk naamwoord
-
babbelziek bijvoeglijk naamwoord
-
loslippig bijvoeglijk naamwoord
-
kletserig bijvoeglijk naamwoord
-
kletsgraag bijvoeglijk naamwoord
-
babbelachtig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor communicative:
Verwante woorden van "communicative":
Synoniemen voor "communicative":
Antoniemen van "communicative":
Verwante definities voor "communicative":
Wiktionary: communicative
communicative
Cross Translation:
adjective
-
toegankelijk, geneigd tot conversatie
-
bereid informatie te delen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• communicative | → bescheiden; matig; gematigd; schappelijk; sober; aanspreekbaar; genaakbaar; toegankelijk; betaalbaar | ↔ abordable — rare|fr Qu’on peut aborder. |
communicate:
-
to communicate
-
to communicate (have a conversation; speak; converse; talk)
spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren-
spreken werkwoord
-
in contact staan werkwoord (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
-
een conversatie hebben werkwoord (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
-
-
to communicate (make one's opinion known; announce; impart; state; intimate; inform)
Conjugations for communicate:
present
- communicate
- communicate
- communicates
- communicate
- communicate
- communicate
simple past
- communicated
- communicated
- communicated
- communicated
- communicated
- communicated
present perfect
- have communicated
- have communicated
- has communicated
- have communicated
- have communicated
- have communicated
past continuous
- was communicating
- were communicating
- was communicating
- were communicating
- were communicating
- were communicating
future
- shall communicate
- will communicate
- will communicate
- shall communicate
- will communicate
- will communicate
continuous present
- am communicating
- are communicating
- is communicating
- are communicating
- are communicating
- are communicating
subjunctive
- be communicated
- be communicated
- be communicated
- be communicated
- be communicated
- be communicated
diverse
- communicate!
- let's communicate!
- communicated
- communicating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor communicate:
Verwante woorden van "communicate":
Synoniemen voor "communicate":
Antoniemen van "communicate":
Verwante definities voor "communicate":
Wiktionary: communicate
communicate
Cross Translation:
verb
communicate
-
to express or convey ideas, either through verbal or nonverbal means
- communicate → communiceren
-
to impart information or knowledge of; to make known, to tell
- communicate → communiceren; meedelen; mededelen
verb
-
van nieuws voorzien over iets
-
met elkaar in contact komen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• communicate | → berichten; mededelen; meedelen; voortzeggen | ↔ communiquer — rendre commun à ; faire part de ; transmettre. |