Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- communication:
- communicate:
-
Wiktionary:
- communication → verbinding, communicatie
- communication → communicatie, mededeling, bekendmaking, bericht, kennisgeving, tijding, verwittiging, mare, informatie, inlichting, terechtwijzing
- communicate → communiceren, meedelen, mededelen, berichten
- communicate → berichten, mededelen, meedelen, voortzeggen
Engels
Uitgebreide vertaling voor communication (Engels) in het Nederlands
communication:
-
the communication
de communicatie -
the communication (clarification; explanation; elucidation; enlightenment; explaining; information; notice; clearing)
Vertaal Matrix voor communication:
Verwante woorden van "communication":
Synoniemen voor "communication":
Verwante definities voor "communication":
Wiktionary: communication
communication
Cross Translation:
noun
communication
-
potential for information exchange
- communication → verbinding
-
concept of information exchange
- communication → communicatie
noun
-
het uitwisselen van informatie
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• communication | → communicatie | ↔ Kommunikation — Informationsaustausch |
• communication | → mededeling | ↔ communication — Action de communiquer ou résultat de cette action. |
• communication | → bekendmaking; bericht; kennisgeving; tijding; verwittiging; mare; informatie; inlichting; terechtwijzing | ↔ renseignement — indice qui nous aider à connaître certaines choses ou qui nous éclairer sur une personne. |
communicate:
-
to communicate
-
to communicate (have a conversation; speak; converse; talk)
spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren-
spreken werkwoord
-
in contact staan werkwoord (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
-
een conversatie hebben werkwoord (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
-
-
to communicate (make one's opinion known; announce; impart; state; intimate; inform)
Conjugations for communicate:
present
- communicate
- communicate
- communicates
- communicate
- communicate
- communicate
simple past
- communicated
- communicated
- communicated
- communicated
- communicated
- communicated
present perfect
- have communicated
- have communicated
- has communicated
- have communicated
- have communicated
- have communicated
past continuous
- was communicating
- were communicating
- was communicating
- were communicating
- were communicating
- were communicating
future
- shall communicate
- will communicate
- will communicate
- shall communicate
- will communicate
- will communicate
continuous present
- am communicating
- are communicating
- is communicating
- are communicating
- are communicating
- are communicating
subjunctive
- be communicated
- be communicated
- be communicated
- be communicated
- be communicated
- be communicated
diverse
- communicate!
- let's communicate!
- communicated
- communicating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor communicate:
Verwante woorden van "communicate":
Synoniemen voor "communicate":
Antoniemen van "communicate":
Verwante definities voor "communicate":
Wiktionary: communicate
communicate
Cross Translation:
verb
communicate
-
to express or convey ideas, either through verbal or nonverbal means
- communicate → communiceren
-
to impart information or knowledge of; to make known, to tell
- communicate → communiceren; meedelen; mededelen
verb
-
van nieuws voorzien over iets
-
met elkaar in contact komen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• communicate | → berichten; mededelen; meedelen; voortzeggen | ↔ communiquer — rendre commun à ; faire part de ; transmettre. |
Computer vertaling door derden: