Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
command:
- opdracht; order; taak; consigne; dwangbevel; bevelschrift; beheersing; mate van bekwaamheid; commando; bevel; gebod; dienstorder; heerschappij; autoriteit; gezag; macht; voorgaan; leiding; aanvoeren; aanvoering; aanwijzing; voorschrift; instructie; oppperbevel
- leiden; besturen; aanvoeren; voorzitten; leiding geven; managen; commanderen; bevel voeren over; leidinggeven; bevelen; gelasten; opdragen; verordenen; decreteren; gebieden; verordonneren
-
Wiktionary:
- commandment → gebod
- commandment → gebod
- command → opdracht, bevel, commando, order, sommatie
- command → bevelen, commanderen, aanvoeren, gebieden
- command → leiding, directie, commando, bevel, aanvraag, bestelling, order, bevelen, gelasten, sommeren, verordenen, voorschrijven, aanvragen, bestellen, kenvermogen, kennis, kunde, medeweten, verstand, weten, wetenschap, kennen, besef, bewustzijn, bezinning, bekendheid, bekende, relatie
Engels
Uitgebreide vertaling voor commandment (Engels) in het Nederlands
commandment:
Vertaal Matrix voor commandment:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | precept; teaching |
Verwante woorden van "commandment":
Synoniemen voor "commandment":
Verwante definities voor "commandment":
Wiktionary: commandment
commandment
Cross Translation:
noun
-
opgelegde verplichting
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• commandment | → gebod | ↔ Gebot — in Ethik, Religion oder Recht: Verpflichtung oder Anweisung |
commandment vorm van command:
-
the command (assignment; order; shibboleth; instruction; parole; cue; motto)
-
the command (control)
-
the command (order)
-
the command (order)
-
the command (order)
de dienstorder -
the command (dominion; authority; mastery; power)
-
the command (front position; leading; taking the lead; lead)
-
the command (instruction; assignment; order)
-
the command
-
the command
– An instruction to a computer program that, when issued by the user, causes an action to be carried out. Commands are usually either typed at the keyboard or chosen from a menu. 2
-
to command (lead; preside; direct)
-
to command (be in command of; preside; take the lead; order)
-
to command (order; charge)
-
to command (decree; dedicate; commission; devote; order; dictate; charge; rule; exert power; force)
opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; verordonneren; gelasten; gebieden; commanderen-
verordonneren werkwoord (verordonneer, verordonneert, verordonneerde, verordonneerden, verordonneerd)
Conjugations for command:
present
- command
- command
- commands
- command
- command
- command
simple past
- commanded
- commanded
- commanded
- commanded
- commanded
- commanded
present perfect
- have commanded
- have commanded
- has commanded
- have commanded
- have commanded
- have commanded
past continuous
- was commanding
- were commanding
- was commanding
- were commanding
- were commanding
- were commanding
future
- shall command
- will command
- will command
- shall command
- will command
- will command
continuous present
- am commanding
- are commanding
- is commanding
- are commanding
- are commanding
- are commanding
subjunctive
- be commanded
- be commanded
- be commanded
- be commanded
- be commanded
- be commanded
diverse
- command!
- let's command!
- commanded
- commanding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor command:
Verwante woorden van "command":
Synoniemen voor "command":
Verwante definities voor "command":
Wiktionary: command
command
Cross Translation:
noun
verb
command
-
to order
- command → bevelen; commanderen
verb
-
bevel voeren over
-
een dwingende opdracht geven.
-
het bevel voeren over
-
een dwingende opdracht geven
Cross Translation: