Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal collapses

Vertaal collapses van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. collapses:
  2. collapse:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor collapses (Engels) in het Nederlands

collapses:

collapses [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the collapses (toppling downs)
    de instortingen; de ineenstortingen

Vertaal Matrix voor collapses:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ineenstortingen collapses; toppling downs
instortingen collapses; toppling downs submersions

Verwante woorden van "collapses":


collapses vorm van collapse:

to collapse werkwoord (collapses, collapsed, collapsing)

  1. to collapse (topple down; crash)
    instorten; ineenstorten
    • instorten werkwoord (stort in, stortte in, stortten in, ingestort)
    • ineenstorten werkwoord (stort ineen, stortte ineen, stortten ineen, ineengestort)
  2. to collapse (prolapse; slump; sag)
    inzakken; teruglopen; sterk afnemen; vallen
  3. to collapse
    bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan; afleggen
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • het onderspit delven werkwoord (delf het onderspit, delft het onderspit, delfde het onderspit, delfden het onderspit, het onderspit gedelfd)
    • tenondergaan werkwoord (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)
    • afleggen werkwoord (leg af, legt af, legde af, legden af, afgelegd)
  4. to collapse
    in elkaar zinken
  5. to collapse (cave in; slump; crumble down; relapse; subside)
    inzakken; in elkaar zakken; inzinken; invallen
    • inzakken werkwoord (zak in, zakt in, zakte in, zakten in, ingezakt)
    • in elkaar zakken werkwoord
    • inzinken werkwoord (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)
    • invallen werkwoord (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)
  6. to collapse (disintegrate; fall apart; break up; )
    uiteenvallen; desintegreren; uit elkaar vallen
    • uiteenvallen werkwoord (val uiteen, valt uiteen, viel uiteen, vielen uiteen, uiteengevallen)
    • desintegreren werkwoord
    • uit elkaar vallen werkwoord (val uit elkaar, valt uit elkaar, viel uit elkaar, vielen uit elkaar, uit elkaar gevallen)
  7. to collapse (drop; crash down)
    vallen; omlaagstorten
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • omlaagstorten werkwoord (stort omlaag, stortte omlaag, stortten omlaag, omlaaggestort)
  8. to collapse (sag; subside; prolapse; )
    verzakken
    • verzakken werkwoord (verzak, verzakt, verzakte, verzakten, verzakt)
  9. to collapse (buckle)
    ineenzakken; ineenzijgen
    • ineenzakken werkwoord (zak ineen, zakt ineen, zakte ineen, zakten ineen, ineengezakt)
    • ineenzijgen werkwoord (zijg ineen, zijgt ineen, zeeg ineen, zegen ineen, ineengezegen)
  10. to collapse (disintegrate; crumble; fall to pieces; )
    in elkaar storten; ten gronde gaan
  11. to collapse
    – To hide from view the subentries contained within a folder or outline section. 1
    samenvouwen

Conjugations for collapse:

present
  1. collapse
  2. collapse
  3. collapses
  4. collapse
  5. collapse
  6. collapse
simple past
  1. collapsed
  2. collapsed
  3. collapsed
  4. collapsed
  5. collapsed
  6. collapsed
present perfect
  1. have collapsed
  2. have collapsed
  3. has collapsed
  4. have collapsed
  5. have collapsed
  6. have collapsed
past continuous
  1. was collapsing
  2. were collapsing
  3. was collapsing
  4. were collapsing
  5. were collapsing
  6. were collapsing
future
  1. shall collapse
  2. will collapse
  3. will collapse
  4. shall collapse
  5. will collapse
  6. will collapse
continuous present
  1. am collapsing
  2. are collapsing
  3. is collapsing
  4. are collapsing
  5. are collapsing
  6. are collapsing
subjunctive
  1. be collapsed
  2. be collapsed
  3. be collapsed
  4. be collapsed
  5. be collapsed
  6. be collapsed
diverse
  1. collapse!
  2. let's collapse!
  5. collapsed
  6. collapsing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

collapse [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the collapse (succubing)
    bezwijken; afleggen
  2. the collapse (crash; slump; sagging; smash; bust-up)
    de debacle; de ineenstorting; ineenzakking; de instorting
  3. the collapse (relapse; decline; caving in; )
    de achteruitgang; de inzinking
  4. the collapse (falling down; fall)
    neervallen; de instorting
  5. the collapse (collapsing; caving in)
    de inzakking

Vertaal Matrix voor collapse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgang caving in; collapse; collapsing; decline; fall; falling down; relapse; sagging abatement
afleggen collapse; succubing
bezwijken collapse; succubing
debacle bust-up; collapse; crash; sagging; slump; smash disadvantage; downfall; drawback; ruin
ineenstorten collapsing
ineenstorting bust-up; collapse; crash; sagging; slump; smash
ineenzakking bust-up; collapse; crash; sagging; slump; smash
instorten collapsing
instorting bust-up; collapse; crash; fall; falling down; sagging; slump; smash
invallen invading
inzakken collapsing; going down; plummeting; sliding; slumping
inzakking caving in; collapse; collapsing
inzinken going under; hollow; prolapse; sinking; sinking in; subsidence
inzinking caving in; collapse; collapsing; decline; fall; falling down; relapse; sagging
neervallen collapse; fall; falling down
vallen tumble
- crash; flop; prostration
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afleggen collapse cover; do; go; travel; traverse
bezwijken collapse be killed; be killed in action; break down; decline; depart this earth; depart this life; die; fall; go to the dogs; have a breakdown; pass away; perish; succumb
desintegreren break up; collapse; crumble; disintegrate; fall apart; fall to bits; fall to pieces
het onderspit delven collapse come off worst; taste defeat
in elkaar storten break up; collapse; crumble; disintegrate; fall apart; fall to bits; fall to pieces break down; go to the dogs; have a breakdown
in elkaar zakken cave in; collapse; crumble down; relapse; slump; subside
in elkaar zinken collapse
ineenstorten collapse; crash; topple down
ineenzakken buckle; collapse
ineenzijgen buckle; collapse
instorten collapse; crash; topple down crash down; decline; fall down; implode
invallen cave in; collapse; crumble down; relapse; slump; subside break into; come in; deputise; deputize; enter; enter by force; fall in; force one's way in; invade; penetrate; substitute
inzakken cave in; collapse; crumble down; prolapse; relapse; sag; slump; subside
inzinken cave in; collapse; crumble down; relapse; slump; subside be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside
neervallen fall down; knock down; strike down
omlaagstorten collapse; crash down; drop
samenvouwen fold; roll up
sterk afnemen collapse; prolapse; sag; slump
ten gronde gaan break up; collapse; crumble; disintegrate; fall apart; fall to bits; fall to pieces
tenondergaan collapse come off worst; decline; taste defeat
teruglopen collapse; prolapse; sag; slump
uit elkaar vallen break up; collapse; crumble; disintegrate; fall apart; fall to bits; fall to pieces
uiteenvallen break up; collapse; crumble; disintegrate; fall apart; fall to bits; fall to pieces
vallen collapse; crash down; drop; prolapse; sag; slump be a failure; be killed; be killed in action; be overthrown; depart this earth; depart this life; die; drop; fall; fall down; pass away; perish; succumb; take a nosedive; trip up; tumble
verzakken cave in; collapse; give way; prolapse; sag; sink; subside
- break; break down; break up; burst; cave in; crack; crack up; crock up; crumble; crumple; fall in; founder; give; give way; tumble
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
samenvouwen collapse
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- crash; failure; sink down; succumb

Verwante woorden van "collapse":


Synoniemen voor "collapse":


Verwante definities voor "collapse":

  1. the act of throwing yourself down2
  2. a natural event caused by something suddenly falling down or caving in2
    • the roof is in danger of collapse2
    • the collapse of the old star under its own gravity2
  3. a sudden large decline of business or the prices of stocks (especially one that causes additional failures)2
  4. an abrupt failure of function or complete physical exhaustion2
  5. collapse due to fatigue, an illness, or a sudden attack2
  6. lose significance, effectiveness, or value2
    • The school system is collapsing2
    • The stock market collapsed2
  7. suffer a nervous breakdown2
  8. break down, literally or metaphorically2
    • The wall collapsed2
    • The business collapsed2
    • The roof collapsed2
  9. cause to burst2
  10. fall apart2
  11. fold or close up2
    • collapse the music stand2
  12. To hide from view the subentries contained within a folder or outline section.1

Wiktionary: collapse

collapse
noun
  1. act of collapsing
verb
  1. to fall down suddenly; to cave in
collapse
verb
  1. (ergatief) zwichten
  2. zwichten voor de zwaartekracht
noun
  1. flauwvallen
  2. het inzinken
Cross Translation:
FromToVia
• collapse → stort; val ↔ Sturz — heftiger Fall auf den Boden
• collapse → val ↔ chute — Traductions à trier suivant le sens
• collapse → openbreken ↔ effondrer — (vieilli) agri|fr remuer, fouiller des terres profondément, en y mêler de l’engrais.
• collapse → kentering; omverwerpen ↔ renversement — action de renverser.
• collapse → instorten ↔ écrouler — tomber s’affaisser.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0469 seconde
Page rendered in 1.0 seconds